brandde ervan!
Pallieter stond bijna te rillen op zijn beenen van bewondering en hij
zei:
"Artiste me en zonder haar, komt allemol zien, en goeit alle gal en
botermelk in de stoof!"
Het was lijk brandend water; er was nog licht in het licht, 't was als
geest in geest, als iets dat niet meer van de aarde was.
"Komt voort," zei Charlot, "wat is er nij on roee zurkel te zien!"
"Wacht toetda 't gedaan is!" en Pallieter roerde niet meer.
"Dan geun 'k allien voert," zei Charlot en kwaadweg nam ze den stoop aan
den arm, en scheefgebogen door 't botermelkgewicht ging ze de
kronkelende wegelkes in....
De aarde draaide voor de zon, en als er in het Westen nog wat vlammen
hadden geflakkerd, hing het Oosten al vol blauwe duisternissen met een
witte ster.
Toen ging Pallieter voort.
De avond vulde de lucht. De boomen stonden zwart en stil, en de eene
ster na de andere sprong te voorschijn in het blauw. Pallieter zijn hart
ging open voor den vrede van het land. En zoo stil lijk het was rond
hem, was het in zijn hart.
Twee boeren, elk met een hooge zeis op hun schouder, kwamen met
doorzakkende knieen over den weg--zij zwegen en rookten, en wat kwijnend
licht glom aan het punt van het staal.
In gindsche stilte naderde traag en dof kargedokker.
Daar herkende Pallieter het wijf van Peterus, den ooievaar, die roerloos
en aschgrijs in den avond, met zijn steltpooten in het water van een
beeksken, nog te loeren stond naar visch.
De geur der toee bloemen dreef zachtekens over het gebogen gers.
Het kargedokker was nu dichterbij gekomen, en Pallieter zag tegen het
vale licht van den grond de gaande pooten van het paard en het
onregelmatig scheefschokken der hooge wielen.
En boven op het opgeladen gers herkende hij de meid van een boer uit de
geburen.
"Eh!" riep Pallieter, bij een plots gedacht, "mag ik oep oe kar kome?"
"Ja, kom mor!" riep ze verblijd.
En met twee passen naar omhoog zat hij nevens haar op het doorzakkende
gers.
Hij lei aanstonds zijn arm om haar dikke heupen, en het geschok der kar
stootte zijn lichaam tegen het hare; hij omprangde haar vaster, en gaf
haar een kus op de bollige, vaste kaken. En nu begon hij haar van alles
te vertellen dat zij met gedempte gicheltjes beantwoordde.
Het paard ging met eendere, luie passen voort, en de kar schokte luider
in den opgeklommen avond.
Stilte omringde de wereld en de sterren stonden grooter en talloos in de
schalieblauwe hemelrondte.
Ee
|