t
alsof zij in een kamer stonden.
Het was hier als een heiligdommeken, gevuld met jongen houtsapreuk. Voor
hen liep de Nethe, lagen de velden en weiden, en stond fijn geel
geworden de maan, in een blauw-grijs groeiende lucht. Het was er zoet,
en hunne hoofden kwamen bij malkaar, en hunne armen steunden op de
bemoste brugleuning.
Een kort windeke ritselde over de Nethe, nevens 't riet af, en 't
regende ineens maan op 't water, maanblaaskensregen. De wind liep er
schuins mee verder, en dan stond wederom, kinderlijk-zuiver als de ziel
van een heilige, de manerondte roerloos op het watervlak.
Een uil wiekte laag erover en verschool zich in het oeverriet.
Ze stonden in deze donkere takkenklok als verwijderd van de
maanbeschenen wereld, en heel hun hert en ziel zwol in deze stille
vereenzaming.
Pallieter omprangde haar vaster, en kuste haar zonder ophouden, op de
malsche kaken, op den natten mond, de toee oogen, dat zij er hals en
lijf van rok. Zij was als weggesmolten in zijn hartstocht, en liet zich
hangen zonder wil in zijn sterke armen. Door de takkengordijn stak de
maan heur onvatbare klaarte, en lei bleeke strepen op heur lijf en
aangezicht. Pallieter bezag haar zoo.--"Nen droom!" zei hij bewonderend
binnensmonds, en zijn lippen gleden over heur haar en heur gelaat, hij
had haar kunnen breken, en gelijk deze blarenkoepel zijn holte van de
wereld afsloot, en alleen belevendigd was met de ziel van den ouden
boom, zoo was Pallieter nog maar enkel levend omdat hij daar op den
grond stond, maar bleef toe voor al de herinneringen van vroeger en de
gedachten van morgen en de andere dagen. Ze zeiden geen woord. En de
natte kussen lispelden stil en lang onder den koepelvormigen boom. Zij
opende ineens hare groote, schoone oogen, en zag hem lui en
groot-gelukkig aan, ze bezag hem lang, en dan, zonder een woord gezegd
te hebben, gingen heur oogen voldaan weer langzaam toe.
Die blik ontroerde Pallieter diep, zoodat hij 't water ervan in de oogen
kreeg en een rillingsken over zijn lijf. En weer ging zijn mond op haar
mond, heur hoofd op zijn schouder en heur armen rond zijn nek. Hij,
tegen het bruggesken geleund, hief haar op van den grond en droeg haar
in zijn armen lijk een moeder heur kind.
En daar buiten over de nevel-blauwe landen groeide de maannacht witter
en ijler steeds, alsof het een droom ging worden van een kind. Reuk van
water, hooi en vlier hing maar voor 't scheppen allerwegen en in het
dichtbije geboo
|