ze.
Zij aten gezoden hesp met boerenbrood en genoten geurige koffie. Er
werd aan de ouders over het zwemmen niets verteld, maar vastgesteld werd
er, wanneer ze zouden trouwen en dat zou vallen op den 21^{en} van te
naaste maand. Dat was de maand September, de rijkdom van het jaar, de
lust van 't aardeleven!
REGEN
Den anderen dag, na een brandend nacht-onweder, goot het water. De regen
viel schuins, in lange, dikke strepen en kletste nijdig op den grond;
het waren lijk sabels die vielen.
De verten waren er blauw van toegesmoord, en steeds nieuwe
regengordijnen wandelden gietend over het land.
Pallieter zat een pijp te smoren onder het wagenkot, en luisterde naar
den regen als naar een oud vertelsel in een ouden boek. 't Was een
aangename afwisseling na al die drukkende bakkersovenheette, en een
nieuwe frischheid groeide uit den grond. Het water sloeg ruw op het dak,
rolde in de dakgoot, die al dit geweld niet slikken kost en daardoor
overliep, pletsend en kletsend, en putten wroette in het zand. Het
bonkte op de emmers en klokte in de tonnen, het ruischte over de
smachtende boomen en speelde ratelend op het water.
Heel het land ruischte onder de goede laving, als een groote zucht van
verlichting. De peerdestal stond open en de mesthoop dampte. En
Pallieter zat op de berrie van den kruiwagen, naar de lekken te zien die
van de pannen vielen, lijk poppekens weerop dansten en in kortstondige
blaaskens uitstierven.
Het was alsof het regende over zijn hert; het zwol van de deugd. Hij zag
de blauwe verten, het gezwollen water, den natten hof, waaruit de regen
den zoetsten rozenreuk omhoogsloeg, hij zag zijn blauwe pijpesmoor door
den regen wegwandelen, en er kwam een groot gevoelen van innige goedheid
in hem, een gevoelen dat moest uitgevierd worden, omdat het te groot en
te schoon was, en hij het alzoo niet slikken kon. Hij wilde den regen
voelen tot in zijn hart.
Hij sprong in het schuitje, dat daar grauw en oud te droomen lag, stak
van kant en wrikkelde rechtstaande, stroomop. De regen danste over het
water met een breed rhythmisch geluid. Het zingende water was zoo
aanlokkelijk! En hij, mestnat, wroette en wrikkelde met den riem zoo
krachtig in het water, dat de opstroom schuimend tegen het voorsteventje
plaste. Hij zong.
't Was toch een zaligheid, al dien overvloed van lavend nat, op de aarde
zoo smakkend te hooren neerkomen, zoo met een ruwe mildheid, als de gift
van een reus. De boomen kosten
|