FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132  
133   134   135   136   137   138   139   140   >>  
de Pastoor. "Dat weet 'k nog ni, 't is iender waar," zei Pallieter. "Ge zult er veul genot van hemme," zei de pastoor. "Was ik zoo oud ni, 'k ging mee!" "En oewe rok dan?" vroeg Pallieter. "Da was ik vergete," zei de pastoor lachend. "Kom, we gaan nor Fransoe, kaves drinke oep de schoenheid van de waterzang." Ze gingen van 't Begijnhof weg en wandelden over de Begijnenvest. Uit de driedubbele hooge boomenrei, machtig van bouw als een kerk, met de landschappen als ramen, vielen de groote, zonbestraalde lekken zoo menigtallig, dat het als regen was. De blijde, zotte perelendans! Ze klopten op de boomen, sprongen van den eenen tak op den anderen, ze vermengden zich, en de een viel rapper dan de ander. Soms kwamen ze met handsvollen naar beneden gerold, dat de pastoor zijn tikkenhaan er bijna van inbutste, dan ging het weer op een wandelpas, om ineens weer zot neer te bonken en Pallieter zijn rug zoo nat te maken als een opneemvod. "Lot ze mor klappe!" zei Pallieter, "ze rieken nor de Lente!" En zij lieten zich maar bedruipen, dat het nat in streepen over 's pastoors zwarte soutane naar omlaag rees, en het rond Pallieters hoedje lijk gouden bellen hong. Ze blonken allebei. "Luistert," zei Pallieter. "Hoort!" zei de pastoor. En zij beluisterden het muziek van den koelen blinkenden perelendans. Het land was een weelde van fijne koleuren en teedere tinten. De sneeuw lag er nog bij plekken, en er hongen heel fijne nevelen, die de verten bewasemden, en het rood der daken en het zwart der boomen verzachtten. Door de nevelen weefde de waterzon de weelde van haar jongen glans. En de verten waren daardoor lijk oude tapijten. "Zie!" riep Pallieter, naar een sneeuwplek loopend in het gras, "een snieklokske! een snieklokske!" Door de sneeuw had zich, spijts koude en wind en schraalheid van de lucht, het bloemeken opgewerkt en belde nu zijn blanke klokskes onervaren in de lucht. "God heeft zijn teen reeds op aarde gezet!" juichte Pallieter. "Wij meuge God danke, de winter is uit!" zei de pastoor. Op een boerderij over de Nethe, lieten twee boeren een witte veers bespringen door een jongen, rosgevlekten stier. Op een oogenblik was het gedaan, en was er zich in die koe nieuw leven aan 't bereiden. Daarna sprong de stier wat op en neer, en sloeg met zijn achterste pooten een emmer en aardklonten in de lucht. "Wij hemme ne fijne Lichtmis," zei de pastoor. "Ik hoor het licht krake," juichte Pallieter.
PREV.   NEXT  
|<   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   119   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132  
133   134   135   136   137   138   139   140   >>  



Top keywords:

Pallieter

 

pastoor

 
boomen
 

perelendans

 

snieklokske

 
juichte
 
jongen
 
sneeuw
 

lieten

 

weelde


verten
 

nevelen

 

sneeuwplek

 
loopend
 
tapijten
 
tinten
 
daardoor
 

teedere

 

koleuren

 
bloemeken

opgewerkt

 

schraalheid

 

spijts

 

bewasemden

 

plekken

 
hongen
 

iender

 

waterzon

 

weefde

 

verzachtten


klokskes

 

bereiden

 
Daarna
 

sprong

 

Pastoor

 

oogenblik

 

gedaan

 
Lichtmis
 

achterste

 

pooten


aardklonten

 

rosgevlekten

 

blanke

 

onervaren

 

winter

 
boeren
 
bespringen
 

boerderij

 

blinkenden

 

anderen