FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  
gen genieten, haalde Marieke haar twee dikke, malsche borsten te voorschijn, en gaf de kostelijke moedermelk aan de twee Pallieterkens, terwijl het Pallieterinneke schreeuwen bleef.... En beneden zat Pallieter met den pastoor aan de zesde flesch schuimwijn te drinken, ter eere van de drie, die hij gemaakt had. DE WERELD IN Daar stond de witgehuifde wagen vertrekkens gereed. Bijna al de begijnen, de drie blinden, veel kwezels en de pastoor stonden er te wachten om vaarwel te zeggen aan de bewoners van den "Reynaert". Terwijl Marieke reeds op den wagen zat met haar drie kinderen, en Charlot deemoedig te luisteren stond naar de wijze raadgevingen van den pastoor, was Pallieter het paard gaan halen, dat in het beemdeken grazend was. De goede, groote Beyaard liep speelsch weg naar den dijk als het zijn meester zag, maar Pallieter haalde hem in en wipte zich op den breeden rug. "O Netheland, ge wilt mij verleie om te blijve, hoe schoen!" riep hij, als zijn blik over het landschap ging. Het was na de noen en het regende een trage, malsche, aarzelende regen in lekken, groot lijk okkernoten. Nu en dan slechts viel er een, maar zij haalden de zoetste geuren uit den grond en uit den hof; en het hooi, dat men overal in de beemden aan 't maaien en halen was, verspreidde over heel de streek zijn aangename ziel. Merels en zoetelieven, wielewalen en vinken, kneuters en kwiksteerten deden van wellust de boomen zingen; en tusschen het geklank dier verschillende rumoerige vogelenkelen, floot kalm en trotsch de koninklijke nachtegaal. Het was een gulden fluit, die in de boomen hong en telkenmale klonk, als er een regenlek op klopte. Er was een zalige weldadigheid over het land, eene zoete bedwelming, die opsteeg uit alle dingen. De hemel was warm-grijs, en blauw lagen ginder de verre verten, als fijne wierook. "Daarachter ligt de wereld!" riep Pallieter en zoodanig brandde hij naar die blauwigheid, dat hij zich spoedde om heen te kunnen gaan. "Spring oep! We gaan!" riep Pallieter tot Charlot, die nog met haren laatsten heilige uit het huis kwam geloopen. Charlot bleef getroffen staan, het scheidingsuur verraste haar, zij bezag eens heure vriendinnen de begijnen, de kwezels en menheer pastoor, en toen schoot ze in een luiden schreeuw, en de tranen liepen over haar kaken. "Och," zei ze snikkend, "'k had zoe gere begentje geweure, mor wa zen die drij schopkes van kindere me zoo joenk moederke lak Marieke: er mut t
PREV.   NEXT  
|<   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  



Top keywords:

Pallieter

 

pastoor

 
Marieke
 

Charlot

 

haalde

 
kwezels
 
begijnen
 
malsche
 

boomen

 

bedwelming


ginder
 

dingen

 

verten

 
wierook
 
opsteeg
 
geklank
 
verschillende
 

rumoerige

 

vogelenkelen

 
tusschen

zingen

 

vinken

 

wielewalen

 

kneuters

 

kwiksteerten

 
wellust
 

trotsch

 

klopte

 

regenlek

 

zalige


weldadigheid

 

telkenmale

 
nachtegaal
 

koninklijke

 

gulden

 

Daarachter

 

snikkend

 
luiden
 

schoot

 

schreeuw


tranen

 

liepen

 

begentje

 

geweure

 

moederke

 
kindere
 
schopkes
 

menheer

 

Spring

 

zoetelieven