rte klonk herhaaldelijk blekken horen-getoet.
"Da's Charlot die blaast veur 't kinderbed!" juichte Pallieter, en hij
trok zijn schoenen uit, en begost te loopen zoo hard hij maar kon. Het
horengetoet bleef maar klinken, draaide van het oosten naar het westen,
en 't wilde maar niet ophouden.
Pallieter spoedde zich des te meer. Hij vloekte omdat hij niet rapper
kon; maar daar graasden twee peerden in de weide, op nen omzien was
Pallieter op het verschrikte peerd gesprongen, en zich vasthoudend aan
de manen, rende hij snel over veld en wei naar den Reynaert.
Toen Charlot Pallieter zag aankomen, liet ze den horen vallen, liep hem
tegemoet en riep, bleek van alteratie: "Bruur, Bruur, 't is nen
drijlink! twee jongens en ien meske! Ierst kwam...." Pallieter liet haar
voortbabbelen en liep, gevolgd van de meid naar boven. Hij wierp de deur
open, en daar op het bed, waarin Marieke, bleek, met traantjes in de
oogen hem toelachte, lagen neveneen drie naakte, verkensroze kinderen te
kraaien en te schreeuwen.
De zon door 't open venster bunselde er op en trilde lichtend in hun
week vleezeken.
Pallieter stond eerst aan den grond genageld, hij kost zijn oogen niet
gelooven, het overweldigde hem. De moeder van Marieke en Charlot wisten
geen raad, de een klatste water, de ander wierp een emmer om en krabde
in heur haar.
"Zijde tevrede?" vroeg Marieke.
En toen vloeide Pallieter zijn vreugde over, hij liep naar zijn jong
vrouwken, gaf haar duizend kussen, en zei: "Abraham moet mij benije!" en
dan riep hij uitgelaten tot Charlot: "Haalt bakels, peters, wiegen en
suikerboene! De drij hemskindere zen gebore!"
"Ja, ja," riep de verwarde Charlot en zij liep naar beneden, maar was
daar seffens weerom en riep vol haast: "zij rap, zij rap, de pastoer is
dor! doe z'ieder algij een hemmeken aan."
"Ni, ni," zei de pastoor, die boven kwam, "'k wil ze zien lak da'ze God
on Pallieter hee gegeve."
En de pastoor sloeg verwonderd zijn handen saam en hij keerde zich om
tot Pallieter, en zei: "Gelukkigen druivelaar," en dan tot Marieke:
"Meske, meske, God zied oe gere," hij drukte hun de handen, en de tranen
schoten in zijn oogen.
"Doe zoo voort," zei hij.
"Da beloof ik oe!" riep Pallieter.
"Menier pastoor," zei Marieke verlegen en rood-wordend, "de kinderen
mutte zuige...."
"Ja, ja," lachte de pastoor, "doe mor, wij hemme da ni mier noodig, he
Pallieter, wij zullen er oep gon drinke."
En terwijl zij beneden schuimwijn gin
|