jakte met
de luid knallende zweep. "De wereld in!" riep hij. "De wereld in!"
En zie! daar kwam Petrus de ooievaar uit de lucht gezegen en stapte de
wagen achterna.
Pallieter schoot in een luiden lach, en wilde den vogel streelend
prijzen om zijn daad, maar Petrus vloog op en zette zich van boven op
den witgehuifden wagen te peinzen, met den bek in de pluimen. Loebas
liep bassend vooruit.
En zoo rolde de wagen over de zingende Begijnenvest en het regende lauw
en langzaam----
Fransoo en zijn vrouw stonden hen af te wachten op den Molenberg. Daar
hield Pallieter stil, en aan den voet van den wagen werden er nog eerst
twee flesschen ouden wijn gedronken.
"G' hed e schoe weer," zei Fransoo, "'t is lak 'n zalf deze rege." En
Charlot vermaande Pallieter: "Doed oeve frak toch aan, oe hem is al zoe
nat as mest."
"Elke lek dien er oep valt is lijk ne meskeskus zoe zuut," zei
Pallieter, en hij liet zijn wit hemd maar nat worden; 't was een
weldaad.
"Mor wor gade nu iest oep weg?" vroeg Fransoo.
"Nor daar waar mijn klep wijst," zei Pallieter en hij wierp zijn klak in
de lucht, die terug neerviel met de klep naar zuidoost wijzend.
"Nor de zonstreek!" juichte Pallieter.
"En dan?" vroeg Fransoo.
En Pallieter riep hem zingend terug: "Holland, Noorwege, Spanje, Ijs-en
Zonland, naar Javitta, drij ure bove d'hel, 't luilekkerland, 't aap-en
snotland, vlakten en berge, altij achter mijne neus! Saluu!" Petrus
kroop in den wagen. Er werden kussen gegeven.
"Kom hier, boschpad," lachte Fransoo, en hij overlaadde de dikke,
tegenwerende Charlot met honderd dikke, natte kussen.
Kwaad vluchtte Charlot op den wagen, en was rood tot in heur haar van
gramschap.
"Wij veere nor den Oost!" riep Pallieter, en als Marieke terug op den
wagen zat, rolde het span den steenweg op, die door de beemden en velden
naar het zoele zuiden kronkelde.
Er was geroep en gejuich van weerskanten, en twee minuten later stonden
Fransoo en zijn vrouw in een der hoogste molenvensters de reizigers met
hunnen zakdoek na te wuiven.----
Ginder lagen de blauwe verten, ginder lag de wereld!
Pallieter, die nevens het span ging, met den blauwen tweezak op den
schouder, was er blij van ontroerd.
Nu had hij voor zich de oneindige wereld, die daar blij en vredig
openlag, lijk een noodend paradijs.
Beemden vol maaiers, omringd van zeiselengegons, en weiden rijk aan
koeien--daarover de perelgrijze lucht, die zich uitregende in dikke,
langzame
|