pastoor zag op en vroeg: "Zijn er daar
mensche?..."
"Ikke!" zei Pallieter.
"Oe komt dan algijkes binne!" en hij kwam gauw afgeloopen en opende het
traliepoortje, dat slechts open ging als de meid moest water scheppen,
"'t Was zoe goe werke," zei de pastoor, "en ik zit zoe mor wa te striele
en te strijke; kom binne!"
"'k Hem 'n ander gedacht," zei Pallieter, "nemt oewe celle mee oep ons
schuitje, en we zullen al spelend 'n toerke nor 't hof Van Ringe doen!"
"Aangenome," zei de pastoor en hij kwam met zijn speeltuig op het
schuitje. Zij vaarden terug naar de Nethe, en als de open velden rond
hen lagen, begon hij weer te spelen, terwijl Pallieter riemde en Marieke
roeide.
De cello sprak; 't was innig lijk een zingende menschenstem, 't klonk
lijk uit de waterdiepte omhoog, 't Droeg de ijlheid van den hemel en
jongheid van de lente, 't Was Beethoven, Benoit, Wagner, Palestrina en
Grieg. Zoo dreven ze schoon als in een droom over het water weg, en over
het nachtelijke, stille land wandelde de galm van de heerlijkste muziek
der aarde. 't Was alsof God zijn voeten op de wereld had gezet.
DE VRUCHTBAARHEID
De schoone, goede Mei had voor goed zijn glorie in de boomen gehangen,
en zijn weelde neergestreken over den grond. De keizerlijke
kastanjelaren, die zoo veelvuldig 't Netheland begroeiden, hadden op hun
groenenden berg al hunne witte bloemen opgestoken. En in de
veldkapellekens brandde, ter eere van Ons Lievevrouwken, menigvuldig
keersken.
Marieke was met haar moeder, die afgekomen was om als baker te dienen,
en met Charlot, alle dagen naar een dier kapellekens geweest om den
gunstigen afloop, en swenst groeide de vrucht rap en enorm. Maar de
dagen gingen voorbij en tegen einde Juni, met de nieuwe maan, kon men
het verwachten.
Dien dag kwam Pallieter terug van onderwegen Duffel, waar hij bij een
wagenmaker een huifwagen had gaan bestellen, waarmede hij de wereld zou
intrekken als de kleine geboren was.
De Junizon gloriede in de blauwe lucht en schudde haar gulden haren over
de weelderige landen.
Pallieter slenterde langs de Nethe.
Ach! de schoone rivier, die nu vrij en wispelturig bochtte door de vette
velden en de koeienrijke weiden; die op haar dijken reuzige populieren
en breede kanadas omhoogstak: die heerlijke, aangename Nethe zou nu in
een koudrecht kanaal herschapen worden.
"O land! z' ontnemen oe oew kroen!" zuchtte Pallieter, "mijn hert
schrieuwt in mijn lijf."
Doch uit de ve
|