Hij schudde het peerd zijn manen en zijn steert, en rukte
Pallieters klak van zijn kop, dat zij omhoog vloog lijk een vogel en in
't tintelende water van de Nethe viel.
Doch Pallieter zag niet om, hij reed maar voort, wild en dwaas, zonder
teugel, om al het geweld van den jongmakenden wind over hem te laten
gaan. Mannelijk genot! Ver gingen de kruisen, wit en rood, langs de
blonde wegen, en overal sloegen de molens lijk de priesters kruisen over
't veld, en ginder wapperde de wind een boerenmeid haar rokken omhoog.
De zon tuimelde ineens door de wolken en dat gaf een taal aan al de
koleuren des velds, dat alles sprak en juichte!
"De kruise late elle al gevoele!" riep Pallieter....
En nog den eigensten avond was de wind gaan liggen, kwam er over het
land een zoete zoelte, en begonnen de perelaren bedwelmend te geuren. De
hemel was zuiver lijk kristal, de sterren schenen klaar in de
maagdelijke versche blauwte, en laag aan de lucht hong het eerste
sikkeltje van de rijpende maan.
Pallieter lag met Marieke nog door het venster hunner slaapkamer. Zij
waren reeds half ontkleed om slapen te gaan, maar de goedheid van den
nacht weerhield hen uit het bed.
Marieke hield haar hoofd gelegen op Pallieters schouder, en hij had
zijnen arm om haar heupen.
Ze zwegen en luisterden naar een nachtegaal, die alleen in de
verholenheid van een bloeienden kerseboom zijn gouden hart liet roeren.
Maar daar, als niet opeens begonnen, klonk er van op het Begijnhof het
diepgevoeld gestreel van een cello.
"'t Is de pastoor," zei Pallieter.
"Spijtig dat 't Begijnhof gesloten is," zei Marieke.
"Wacht," wedervoer hij verheugd, "we zullen er me het schuitje henegaan.
Kom!"
Ze kleedden zich haastig aan en gingen in het schuitje.
Langs het smalle Hemdsmouwken dreven ze het Begijnhof op.
Terwijl klonk almaardoor de zoete gemoedelijke stem van den gevoeligen
cello.
Stil vaarden ze, en aan 's pastoors hof, die met
planten-bekleed-traliewerk van het waterken gescheiden was, hielden ze
stil en bleven rechtstaande in het schuitje luisteren.
De pastoor zat buiten, onder een bloeiende perelaar. In den donkeren zag
men alleen zijn grooten kop en zijn bleeke handen. Hij speelde de diepe
"Droomerij" van Schumann. Het was lijk een gebed. De pastoor bad met
zijne muziek.
Als 't uit was bleef er een lange stilte, 't Was voor Pallieter zonde in
deze geurige stilte zijn stem te laten spreken: maar hij liet een
grooten vollen zucht, de
|