FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  
hard en dwaas op den grond en op Pallieters gezicht. Lachend sprong hij op en liep schuilen onder een houtmijt. Van hier zag hij den molen draaien, en veel verder nog molens met roode wieken in het loopend zonlicht. Doch ineens schoot de zon er hier weer door en hing de hagel over de Begijnenbosschen, en boven den slanken molen spande er zich, op de donkere lucht, een helder stuk regenboog. De hanen kraaiden klaar en hel, en onder de houtmijt rook het naar versche viooltjes. "Veur Marieke!" riep hij. Hij begon te zoeken en daar, tusschen het korte nieuwe gers stonden ze, purper en nat, die lieve goevrijdagsbloemekes! Hij meende ze af te plukken, maar stond weer recht en zegde: "Neee, 't is te schoen, ik laat ze staan!" Hij sprong over de beek en ging nevens de velden naar huis. Het leven herbegon, de lucht hing vol geuren en beloften, en er liepen rillingen van ontwakende frischheid over de wereld. Overal waar er een vinger gers groeide, stond er een koppel madeliefjes te blinken, en langs alle kanten dreste het zot gesjirp der musschen. De goede, geurige velden lagen thans ontdaan van 's winters barrigheden. De grond was overal bewerkt, het onkruid eruit gehaald; hij was doorsneden en doorploegd, omgespit, verkneed en gewreven, en daar lagen de velden nu, heerlijk in verschillende bruinen gevierkant. Hier en daar stonden musschenschrikken met hoed, broek en frak te waaien in den wind. En het schoone werk der velden herbegon voor gansch een jaar. Hier en over de Nethe trokken witte en bruine peerden met fieren stap den ploeg door 't veld; de grond viel open in vette schellen. Het was vleesch, om er in te bijten. De zaaiers gingen grootsch lijk koningen over de velden weg en weer, het zaad strooiend in de aarde. Overal zag men ze, klein lijk vingers, over de Nethe, tusschen de boomen, onder den molen en nevens de Begijnenbosschen. Ze strooiden het edel zaad. Er woei wind om, en zon. Dat was de eerste zegen, en de gewillige aarde ontving het, was er gelukkig en dronken om, want weer kon ze in weelde gaan baren, al die millioen zaden hare kinderen maken, moeder zijn.... Vele boeren waren aan 't patatten planten, en daar keerden en gingen de beervaten en karren, over en weer, wijd verspreidend hunnen snellen reuk. De sleutelbloemen leien hun goud nevens de sloten. Pallieter plukte een tuiltje ervan en stak het op zijn hoed. De koeien waren terug in den beemd, en de zwaluwen in de lucht. Aanhoudend kwamen
PREV.   NEXT  
|<   120   121   122   123   124   125   126   127   128   129   130   131   132   133   134   135   136   137   138   139   140   >>  



Top keywords:

velden

 

nevens

 
Begijnenbosschen
 

gingen

 

Overal

 
tusschen
 
stonden
 
herbegon
 

houtmijt

 

sprong


bijten
 

zaaiers

 

strooiend

 
grootsch
 
koningen
 
trokken
 
waaien
 

schoone

 

verschillende

 
heerlijk

bruinen

 

gevierkant

 

musschenschrikken

 

gansch

 

schellen

 
vingers
 

bruine

 

peerden

 

fieren

 

vleesch


snellen

 

hunnen

 
sleutelbloemen
 

verspreidend

 

planten

 

patatten

 

keerden

 
beervaten
 

karren

 

zwaluwen


Aanhoudend

 

kwamen

 

koeien

 

Pallieter

 

sloten

 
plukte
 
tuiltje
 

boeren

 

gewillige

 

ontving