ineens sprongen overal, in stad, dorp en begijnenhof, de
paaschklokken los en galmden en jubelden over de wereld der Verrijzenis
van God en van het leven! Christus is opgestaan!
De klokken kwamen van Rome terug, en ze zwierden een regen van eieren
over de wereld. Het land rook van een nieuwe ziel, de jonge Lente stond
gereed in de boomen! Alles had knop en bot, het Leven jubelde over den
Dood. 't Was de Verrijzenis, de levengevende Verrijzenis!
En toen, smeltend van ontroering, kuste Pallieter den grond.
DE KRUISEN EN DE ZEGENING DER VELDEN
Het weer was terug slecht geworden, heelder dagen mot-en plasregens,
grijs, triestig en gesloten. Niettemin werkten de boomen neerstig voort,
alleen op eigen kracht. Zij bloemden toch! en de eene na de andere boom
hulde zich in bruidsgewaad, en de bloemen openden hunne lippen om al de
weelde van hunnen reuk uit te spreken. De zalvende zon bleef weg, en in
plaats van dat de bloei uit den grond lossprong, zot en wild overtollig,
gulzig naar licht en leven, kroop hij er uit, langzaam en voorzichtig.
"'t Zal betere," zei Pallieter, "as de kruise zulle gaan." Want zij zijn
het toch, de kruisen, die de poorten opendoen voor de schoone, vaste
dagen en den grooten Zomer. Al het schoon weer dat vroeger komt is maar
schijn en misleiding. En een ieder werkte voort, wist dat het niet
anders kon, en wachtte geduldig naar de kruisen.
En juist vandaag, als de kruisen moesten gaan was er met den nieuwen dag
een blijde, volle wind opgestaan, die dansend over de aarde vaarde en al
de waterlagen uit den hemel joeg.
De Kruisen gingen. Pallieter en Charlot gingen mee. Pallieter reed
achter de processie aan, op Beyaard, en overzag alzoo den stoet en het
land. Ze kwamen nu in het volle veld. De wind sloeg de roode vanen
vooruit, speelde en drukte in de rokken der vrouwen en der priesters,
en wierpen het latijnsch gezang als zaad uiteen over het veld.
Heel de hemel was zilver, van verre witte opeengestapelde worstwolken,
die langs alle windstreken rond de aarde wandelen. Het licht kwam van de
wolken.
Het zaad barstte in de aarde.
En het klonk in het latijn, het waaide gebrokkeld over de bruine velden,
over het schittergeel rapenzaad, langs roos-en-blank bloemende
boomgaards en riekende hoven: "Uyt de diepten heb ik geroepen tot u,
Heere! Laet uw ooren luisterend wezen naar de stemme mijns biddens. Is
't dat gij de boosheden gade slaet, Heere, Heere, wie zal 't verdragen?"
De r
|