?"
Ja, knikten de mannen.
"Dan ierst nog gedroenke!" en zij kregen versche stoopen dobbele, zij
smoorden sigaren, en met hun gezessen zopen ze lijk echte tempeliers.
Zoo zaten ze daar nog als de vroege donkeren inviel; en toen gingen ze
naar Fransoo.
Het land was badend in de zon, die rood zakte achter zwarten
boomenklomp. Het Nethewater, weerom hoog opgezwollen, nam het rood
gulzig op zijn spiegel, en de zwarte, kale boomen werden er zoetekens
mee bestreeld. Als de zon weg was, hing het gulden rood nog levendig op
het kruis van den hoogen molen, die stil stond in de windelooze
avondlucht.
Een groote stilte en een fijne lauwte viel op het land, in de huizekens
gingen de lichtjes aan en in den effen bleeken hemel de sterren.
Een blauwe, lichte doom wond zich voor de verten.... Bij het lamplicht
werd er gulzig verkensgebraad met patatfrit gegeten, dat de dikke vrouw
van Fransoo had gereed gemaakt, en kundig bereid met pikkende sausen,
kruidnagel, laurierblad en smakelijke thymus. De kinderen van Fransoo
waren bang van de ruige venten, schreeuwden moord en brand, en vlogen
naar bed. Als zij dik gegeten waren, en het nog eens hadden overgoten
met ouden Diesters, zei Pallieter: "Doe nij ellen boek is ope." Zij
gingen naar beneden. Fransoo's vrouw volgde.
De nacht was over de aarde. Hoog en veelvuldig lijk het haar op den
hond, bleekten de lichtende sterren aan de donkere lucht. De stilte was
in harmonie met de grootheid van den nacht.
Fransoo maakte een groot vuur aan op den molenberg, dat de molen van
onder hel verlichtte, terwijl de romp zich wegstak in de duisternis, en
een zwarte blok op den lichtenden sterrenhemel teekende.
Het vuur kraakte en knerste, de gloed verlichtte de vier Bohemers, ruw
als duivels. En steeds zwijgend, slechts antwoordend als men ze
aansprak, bleven ze daar in het vuur staren.
"Begint mor?" zei Pallieter, die zich met den buik op een stroobussel
had gelegd. En toen begonnen de drie doedelzakken te ronken en te
gonzen, en het rietklankige hobogespeel bibberde hel daarover en daarop
en om, als een regen van klank. En voor Pallieters gespannen oog gingen
er driftige spaansche dansen op, weemoedige russische liederen, sterke
zangen uit de bergen en slepende liederen uit de bretonsche vlakten.
Heel de wereld ging voorbij in klank, roerend, opgewekt, weemoedig,
klagend en teer.
Hij luisterde aangedaan: 't was iets eenigs in zijn leven! Zijn handen
waren rood van 't flakkerend v
|