ij ging op 't leerken staan, vong een tak tusschen de scheer, zag, met
groote oogen, nieuwsgierig toe, en knip! daar viel de zwarte tak zwaar
af, openlatend, wit en blinkend als een doorgebeten appel, een rondeken
jong spekvleesch van den boom. En Pallieter, die dat zag, lachte luid
den gelukkigen lach van een kind.
"Och hoe joenk! kom zien!" en hij stak zijn neus tegen het rondeken en
snuffelde, en toen titste hij het punt van zijn tong er tegen en proefde
smakkend van het bittere sap.
Marieke kwam op zijn roepen, maar kon niet op het waggelend leerken ter
wille van haar dikken buik. "'t Is spijtig! 't rikt en 't smokt zoo
goe!" en al klappende knipte hij voort. 't Kreeg stilaan een ander
uitzicht, 't werd jonger en als 't gedaan en vol met witte plekken stond
geschoren, was het frisch en blij, als een kind dat 's Zaterdags
gewasschen was, met een versch hemdeken aan.
Pallieter riep een zotte slag naar den over-Neetschen snoeier, die hem
dubbelzinnig beantwoordde.
Pallieter begon aan een ander boomken. Charlot volgde hem om de takken
op te rapen. "Dat is goe stookhijt," zei ze.
Maar rits! Een merel schoot in den hof, viel op het uiterste top van den
knoestigen perelaar, pikte eens in zijn pluimen en zag toen rond.
Pallieter zag hem zitten tegen de lucht, zwart gelijk een kool, met een
rijspapgelen bek.
"Zwijgt! mond toe!" riep Pallieter voorzichtig tot Charlot. En de merel
spoot een handsvol zotte klanken uit zijn keel, wachtte wat, als om iets
beters te verzinnen, en begon dan lange sleepende toonen te fluiten, die
van heel fijnhoog allengs daalden tot een ernstige basfluit en toen liet
hij alles wat hij kost, ineens losschieten, rap en overhoop, tot hij
geen asem meer kost halen. Hij zag dan nog eens rond, liet twee
vergeten klanken vallen en vloog weg.
"Wa 'ne zot!" zei Pallieter.
De merelklanken hongen nog in de lucht, als er in de doornhaag ineens
een wild, klein vleugelengeslaag en getjilp van musschen woelde, die
vochten om een pop. 't Was een gestuif en getier lijk van uitgelaten
schooljongens; maar de pop vocht zich er uit en wierp zich, gevolgd door
de anderen, in de vestboomen, waar de strijd opnieuw begon.
Marieke riep helder en verrast: "De tulpe komen uit! Komt zien!"
Pallieter sprong van het leerken, zette zich bij haar op zijn hukken, en
zocht mee achter de lichtgroene tippekens, die de grond hadden
opengeduwd en aarzelend naar de Lente voelden.
Terwijl ze waren neergezeten, gi
|