verstroomden beemd, waarin drie schuine
knotwilgen treurden, de hond baste naar een krassende raaf, die zich
seffens in den mist verloor.
Pallieter en de vent klapten over veldsche zaken, en de zwarte hond liep
lijdzaam met den kop in den grond achteraan.
't Was overal om ter stilste, de regen viel onhoorbaar en er was geen de
minste zucht.
Pallieter zweette en sloeg zijn frak open.
Eindelijk kwamen zij onder hooge boomen en stapten op rotten bladgrond
en het licht werd kleiner.
't Waren hier de Begijnenbosschen.
Er vielen overal groote lekken van de boomen, zwaar en dof. Als zij
verder gingen zagen zij, grijs bijeengehoopt, een groepje menschen staan
rond een luid getallen roependen vent. Ze stonden er allen met natte
neuzen en druipend van den regen. Pallieter en de vent schoven zich
erbij.
De piepneuzige roepstem ging rap op en bleef hangen in de hooge, groote,
natte boomen. Grijs en groen stonden ze daar, de machtige reuzen, eens
zoo groot nog nu de mist ze omhulde.
De roeper ging met het volk naar een beuk. O, een beuk die drie man niet
kosten omvatten. Hij spreidde zich ver uiteen en verborg zijn kruin in
den mist; zijn voet stond struisch met veel woest kronkelende en ver
loopende armen rotsvast in den grond. Een model van een boom. De koning
van het woud. Als Pallieter dacht, dat deze reus binnen eenige dagen zou
neergeveld worden! neen dat kon hij over zijn hert niet krijgen en tot
den boom zei hij: "groeit!", en riep tot den roeper zulke groote som,
dat deze bijna omver viel en met moeite "gebod" kon geven.
Nu had Pallieter een boom, maar een boom, menheer, zooals er misschien
geen twee meer waren, 't Was maar een enkele boom, maar hij was er blij
mee, alsof hij heel de wereld gekregen had. "Mijnen boom," zei hij "Als
d' ander gevallen zen, stade gij hier nog, da beloof ik U! Groeit, mokt
blare en neutjes, groeit gelijk ge wilt, en verberg de konijntjes onder
uwen grooten voet, groeit!"
Hij kwam om winterhout te koopen, en kocht een boom. En met zijn
lierenaar schreef hij in de schors het eenigste wat hij ooit geschreven
heeft: "Melk den dag!"
Alleen trok hij er uit, dwars door het stille bosch, waar luide lekken
vielen door den smoor.
Hij dacht aan de boomen en aan de menschen. En terwijl hij hier zoo
alleen in dat verlaten woud slenterde en zielsgelukkig was om een boom,
stak daarbuiten de wereld vol ellende en miserie, en waren de menschen
ziek naar het verdriet en leefden om te
|