geheimzinnige zwanen, ging
hij naar huis.
Als hij daar kwam, zaten er in de duisternis der kamer vier Begijnen met
Marieke en Charlot, rond den brandewijnpot, waarboven een blauwe vlam
wiegde, die hunne nieuwsgierige blikken blauwig verlichtte. De kamer
rook naar verschgebakken wafelen. "Hoera!" riep Pallieter, wiens maag
hol was lijk een doedelzak, en hij schoof bij hen, at een dozijntje
wafelen, die hij ferm overgoot met volle pinten van den loozen
brandewijn.
Daarna werd de lamp opgestoken en speelde Pallieter mee met de
Begijntjes het waarachtig ganzenspel, tot het tijd was om naar de
middernachtmis te gaan.
Pallieter zag hen na; op andere wegen zag hij nog menschen in dezelfde
richting gaan. Stil werd het terug over de wereld, wit en zilver.
Christus werd vandaag geboren, de schapen stonden nu met den kop naar
het Oosten, en de bijen zongen in hunne korven!
Het is de Vrede die moet komen over de wereld!
Daar hoog pinkelden de sterren en hieronder baden de menschen voor den
Vrede, den Goddelijken vrede, die vandaag over de witte wereld kwam.
Pallieter voelde dat, hij werd er koud van, haalde zijn jachthoren, en
op de Begijnenvest blies hij, op het koperen tuig, den witten maannacht
in. De zware klanken, traag en lang geblazen, sleepten over de witte
besneeuwde velden, en liepen in de Begijnenbosschen en de zilveren
verten uit. Als hij binnen was, hief zich nog in een ver dorp het
hoorngeschal vaag omhoog.
Kinderlijk blij was Pallieter als hij met zijn zoet Marieke in de armen
in het warme beddeken lag.
Deze dag was schoon geweest! Een feest voor hart en ziel! Een
geestelijke vreugde.
En hij sliep in met den lach op den mond, wijl de wereld koud en wit
daaromme lag, overal de Vrede, de Goddelijke Vrede Koning was.
DOOILIED
Onverwachts, na een dag dat de ijzel de stammen der boomen, het onderste
der takken en alles wat nog niet besneeuwd was, met zilver had
betinteld, viel de dooi in.
Een plotselinge lauwte omringde en woog op alle dingen, en de besneeuwde
daken en boomen en de ijskegels aan de pannen werden het seffens gewaar,
en begonnen te lekken en te druppelen, de sneeuw zakte, het ijs kraakte
en scheurde.
Drie dagen nadien dreven de ijsschollen op de Nethe met de tijen mee.
"Het fenste muziek gaat er nij over 't land," zei Pallieter tot den
Pastoor. Zij beiden stonden op het steenen bruggesken van "het
Hemdsmouwken", een zijarmken van de Nethe, dat door het Begijnhof zi
|