t er dan van onder, wiegend als een vogel in de lucht,
rank en licht als een pluim.
Hij scheerde over de vrije, vaste waterbaan, en zijn hoofd stak juist
genoeg boven de dijken uit, om het landschap te kunnen overschouwen.
De zon zakte rood in een purperen adem weg, kleurde even lichtelijk de
sneeuw, en de rijpende maan in de groene lucht begon te glanzen.
Een vette ster sidderde boven den molen, die nog altijd draaide in de
groeiende schemering.
Pallieter reed maar altijd door, zacht wiegend als meegedragen door den
wind. Zoo kwam hij tegen Duffel. Het was al donker, en er brandden
lichtjes in de eenzame huizekens. De zilveren maan lei schaduwen op de
sneeuw. Verre geluiden stierven. Aan een vastgevrozen schip hield
Pallieter stil, trok zich er op, en bleef van op het dek naar den avond
zitten zien. Door het open vierkant kwam de roode gloed van 't
lamplicht. Een vrouw zong haar kind in slaap.
De schaatsen over den schouder, ging Pallieter langs den kronkelenden
dijk naar huis. Het was volle avond geworden nu, maar de maan had
opnieuw het land verlicht met zilverblauwen schijn. De sterren rilden
hoog en klaar in de lucht en het land was zoo helder, dat men de oogen
vrij had als bij dag. Het was stil en eenzaam. De sneeuw kriepte onder
Pallieters voeten, en zijn korte schaduw volgde hem blauwig mee als een
ander wezen, en de schaduwen der boomen, donker op de witte sneeuw
gestrekt, bogen zich herhaaldelijk over zijn lijf. De maan ging mee met
hem. Zij was helder en klaar, en achter de zwarte boomen schoof ze maar
altijd mee. De boomen aan den overkant, die met de volle heerlijkheid
van haren schijn werden gedoopt, lieten op hun besneeuwde takken
sterren pinkelen en vonken schitteren. Het waren lijk kristallen boomen.
Bevroren fonteinen van licht.
De stilte, die over dat sprookjesland hing, was zoo schoon als de maan
en de sneeuw, en roerde zoo innig als de verzilverde blauwte.
Ineens ging er hoog boven hem een ver gerucht op en zoevend
vleugelengeruisch. Hij zag, en hoog in de lucht ontwaarde hij een
machtige wilde-zwanenvlucht, op een lange, lange rei, die heel de streek
overspande.
't Was ontzettend in dien goddelijke, lichten, stillen winternacht.
Pallieter verroerde zich niet en hij zag en hij hoorde ze verder zuchten
en ruischen, de bloeiende maan voorbij, waarop ze even zich af
teekenden, en dan, van achter verlicht, den oneindigen winteravond
in....
Aldoor denkend aan die grootsche vlucht der
|