heen men hoog over de
blauwe velden zag.
In den hoek, onder een rond vensterken, stond het door Charlot
opgemaakte beddeken, waarboven zij niet vergeten had een crucifixken met
gewijde palm te hangen.
Charlot ging seffens terug met het karreken om nieuw fruit, en de
pastoor nam een stoel, terwijl Pallieter zich op een hoek der kleine
tafel zette. Zij dronken een borreltje Schiedam en de pastoor zei:
"Mor wad' 'n aardig gedacht toch, van me e schip 'n huwelaksreis te
doen!"
"Ja!" riep Pallieter, "wa' kan er beter gevonne weurre, veur ni gestoerd
te weurre van ij of van Charlot en saam gerust vlam en vuur te zijn, te
smilte, te vergaan in malkander! Leven e schip!"
Charlot bracht eerst nog een nieuwe vracht vruchten en Pallieters
kornemuze, zijn harmonika, tabak, enz., en toen moest iedereen van het
schip, want het water begon op te loopen, en Pallieter ging zich
wasschen.
Fransoo kwam omtrent dien tijd met een handdoekpak op den arm op den
over-Nethedijk staan roepen om over te zetten, want hij ging mee met
Pallieter naar Marieke. Charlot en de pastoor zouden morgen komen op het
hondenkarreke.
Charlot haalde Fransoo met de schuit van den anderen kant en de
schilder vertelde hun dat zijn vrouw niet kon meekomen omdat er een van
zijn zeven kleinen scheuten in de tandekens had.
"Mor we zullen het allien oek wel gedaan krijge!" riep Fransoo.
De dag hing grauw-blauw uit, de avond kwam ijl en stil en de tij liep
ferm op.
"We gaan trouwe!" kreet Pallieter en het zeil wierd losgeknoopt, de
tjalk van kant gestooten, en daar dreef ze schuins weg naar het midden,
waar ze met den loop mee statig henendreef, klaar weerspiegeld in het
water.
"We veere nor Marieke!" zongen Pallieter en Fransoo tot den Pastoor en
Charlot, die op den Nethedijk hen achterna te kijken stonden. De Pastoor
wuifde met zijn zakdoek, en ineens schoot Charlot in een schreeuw,
slikte van "Bruur, goejen Bruur!" en verborg heur weenend gezicht achter
heuren blauwen voorschoot.
... De twee mannen vaarden nevens de stad. De smoor, die uit de vele
schouwpijpen steeg voor het avondeten ging kalm en recht omhoog in de
ijle avondschemering, waarin nog zongoud stond. De lampen werden
aangestoken. Er waren veel geluiden van kinderen en zware karren op de
smalle kaaien. Dan kwamen ze weer op 't open veld, waar het heel stil
was en de avond reeds in de hooge boomen hong. Er viel uit de lucht een
reine zoelte. De akkers waren verlaten met in de v
|