ginder ver. 't Was een
overhoopgegooi, een weg en weder en verloren loopen over heel de streek.
En zie! een ontsnapte hert liep uit de Begijnenbosschen! Seffens wierd
hij achtervolgd van boeren met schuppen en rieken gewapend--maar hij was
hen te vlug en sprong met sierlijk wippen, het gewei naar achter en de
dunne pooten in brug, lijk men ziet op oude tapijten, over slooten en
beken, rende door een overstroomden beemd en verdween langs den kant der
zon in een ander boomenrijk gedeelte.
Van uit de verten bleven de horens galmen, nu eens ver en dan weer
dicht, al naar den gang der jacht. Hij zag schapen grazen, de zon scheen
rood door hunne ooren, en streelde lijk vingeren in de dikke wol. Aan
den boord van 't beeksken zat de bultige herder, alleen, heel alleen,
lijk de kinderen, och arme, met de kaarten te spelen.
"Zoe wind altij," zei Pallieter, "mor wind is tege mij!" Pallieter zette
zich in het gers, nam de vuile gekrolde kaarten op, onderstak ze, en
verdeelde. Daar waren ze nu aan 't spel, aan 't wippen, en zij vloekten,
sakkerden en riepen alsof er heel de wereld van afhong.--Dat duurde zoo
een volle geslagen twee uren, tot de zon ging zakken, en ondertusschen
dronken zij van den brandewijn, dien de herder in een blekken busken op
zak droeg.
De herder mankte weg met zijn goede schapen en de zon zette het westen
vol vlam en vuur, brokkelde rood en geel goud over blauwe en purpren
wolken, omvatte heel de wereld in haar glorierijken glans, en de
overgebleven waterplaskens op den weg gloeiden lijk stukken van de zon.
Pallieter trok langs binnenwegen naar huis en bleef ontroerd naar een
jong boerenkoppel staan zien, dat fluisterend leunde over een witte koe,
die late klaver scheerde. De zonlucht omhulde hen met fijn oranje-goud
en een zwaluw scheerde tjilpend rond hun hoofd.
Pallieter ging nog een stamineeken binnen, waar boeren en voerlui zaten
te kaarten.
"Hela!" riep men verward van alle kanten Pallieter toe, "gij gaat er e
kasteel mee winne! Gij wordt nij zoo rijk as de zie diep is! Geft er mor
'n tonneken ouwen bruin oep, 't kan er nij af!" Pallieter verschoot, zag
verbaasd rond: "Wa' betiekend dat allemaal!?"
"Wettet nog ni!?" riepen ze ondereen en zij vertelden hem dat er een
spoorweg ging komen over de Nethe, dat deze laatste zou gekanaliseerd
worden, dat zijn hof er heelemaal zou invallen, verder zou er nog een
fort bijkomen en een nieuw kerkhof. Het sloeg hem in de beenen. "Boem!
't Is nor de
|