n, en verjongd en
verfrischt door het geluk.
Hare appelroode kaken bloosden nog meer dan anders, en de gefriseerde
haarkrullekens hingen in de kalme zon fijngoudig op het witte voorhoofd.
Ze zat daar in al dat lawaai alsof ze er niet bij behoorde, en als
Pallieter, die nevens haar los en vrij zijn eten verorberde en zijn
pijpen smoorde, haar iets vertelde, dan keek ze naar omlaag, en kwam er
over heel heur gelaat een hevige blos, en een gelukkige glimlach op haar
lippen; maar als Nonkel Hanrie, haar vader, dan weer tot Pallieter over
honing en mest voortpraatte, dan gingen haar oogen over de tafel rond,
en knikte zij ingenomen en wat verlegen naar kennissen en familie.
Zij roerde bijna de spijzen of het bier niet aan, maar at uit een der
vele fruitmandekens, die op tafel stonden, een malsche perzik of
peuzelde aan een okkernoot.
Pallieter zag haar alzoo in al heuren rijken, kinderlijken eenvoud
zitten; hij had een jagend hert er van, en had met haar alleen willen
zijn. Hij was opgewonden.
"Kom, wille w'er stillekes van onder muize?"
Maar dan zei ze van nog te wachten, dat ze nu nog niet dierf heengaan om
de feest niet te storen; en dan kwam er weeral versch eten, werden er
nieuwe liederen gezongen en de glazen nog eens gevuld.
Zoo bleven ze zitten.
Op een ton, met een pot bier aan zijn voeten, zat een scheele vent maar
aanhoudend en onverschillig harmonika te spelen.
Fransoo kon zijn oogen van heel dien kleurenrijkdom niet slaan. Al die
boerenkoppen, die bijna nooit iets anders dan aarde geroken hadden, en
er kostelijk naar gevormd waren.
"Elke kop is goud waard," zei Fransoo.
De zijden pompadoeren sjaals wemelden en blonken; het zwaar goud
schitterde en al die hagelwitte kanten mutsen, het zilverblond haar der
jonge deernen, de bonte foulards der mannen, en een heidergroene
dragondersoldaat, dat was een feest voor een schilder; en en dan! er was
veel zwart, zijden en katoenen zwart dat die koleuren en de vruchten op
tafel nog feller blinken deed. "O!" riep Fransoo tot Pallieter. "Bruur,
zoe iet vinde ni meer van hier toet China! Och, hoe kolossaal!"
En de zon, die meer en meer binnenschoof, gaf er een grooter weelde en
een inniger leven aan.
De pastoor zijn kletskop blonk hevig af tegen de blauwe verte der
mastebosschen, en Charlot zat te zweeten van gulzigheid en plezier.
Mariekes grootmoeder, nevens haar gezeten in zwart krakende zijde en
strooien hoed met breede linten op, hield haren
|