en trein
afgereje. Der hemme wijve gevoechten oem in den oemnibus te zitte. Ach,
man kliere zen lak loed; zeven uren in den rege! hejejeje!"
Zij ging zich herkleeden, en kwam terug in heur swerkendagsche kleeren.
"En lot nij is zien, wat da' g' hed meegebroecht," zei Pallieter.
Zij haalde haar eemerken, knoopte den natten zakdoek er van los, en
haalde er, al maar door pratend, een glazen bol uit, waarbinnen het
beeldje van O.L. Vrouw stond.
"Ziedis hoe schoen!" riep ze, "het sniewt!" en zij draaide den bol om,
schudde er mee en daar vielen en wemelden in den bol allemaal kleine,
witte zemeltjes, rond het beeldje.
"Dad snie is zagemeel!" zei Pallieter.
"Ni schampe!" dreeg Charlot, "of 'k steek alles weg! En ziedis mijnhier
Fransoe," lachte Charlot, "ziedis Bruur!" en zij haalde uit een
kartonnen doos, een schel-koperen tuig. Het was een Lievevrouwken dat
plat horizontaal boven een bel lag. Charlot duwde met den duim op het
gezicht van 't beeldje, zoodat het met de voeten omhoog kwam, dan ineens
liet ze het los, en het kletste hevig tegen de bel, dat het rinkelde
lijk in een kerk.
"Da's veur oep tafel te zette, en as ge ma noedig hebt, belde mor."
"En," zei Pallieter, "dan zulde gij denke dat ons Luverrijke oe roept."
"Zwijgt," zei ze, "hier is 'n Luverij, die ge zied in den doenkere. Kom,
zie mor," en zij plaatste een pleisteren Mariabeeldje in de kas, deed de
deur goed dicht, en zei van door het sleutelgat te zien. Pallieter zag,
Fransoo zag, en inderdaad, in de pekzwarte kasdonkerte bloeide groen het
met fosfoor bestreken beeld.
"Schoen he?" riep Charlot, "oem bang te zijn saves."
"Wa 'da' ze toch verzinne, he Bruur," zei Fransoo.
"Ja," zei Pallieter, "as ne mens ni mier me 'n pop kan spele, dan spele
ze me ons Luverijke."
En zie! op nen een-twee-drij scharde Charlot alles van tafel, en droeg
het verontwaardigd naar haar kamer. Zij riep:
"Nij krijgde niks, en 'k laat niks ni meer zien!"
Pallieter en Fransoo gingen koffie drinken; daarna plaatste Charlot zich
zwijgend en kwaad bij hen, maar onder het eten kwam ze stillekens aan
weer in 't humeur, en begost te klappen over Marieke!
Mariekes beeld zette Pallieter zijn hoofd vol warmte, en hij deed de
tafel wegruimen, en liet wijn brengen om te drinken op haar.
Onder de druiven, die eens wijn zouden worden dronken zij het
donkerroode vocht, uit groote kristallen roomers, die zongen als men er
maar effekes tegen stiet.
Fransoo was in
|