FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92  
93   94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   >>   >|  
en witten muur en rond de dikke vruchtenboomen! Ame! 't waren als vlammen, die opkronkelden en opsloegen uit den grond. Och, 't was overal de geestdriftige openbersting van het schoonste leven. 't Was als niet voor menschen. En die reuken die een mensch zijn ziel vergrooten! Het was 't begin en 't einde van 't geluk. Pallieter zijn hert werd er zat van in zijn lijf. Hij ging eten en kwam terug met zijn doedelzak onder den arm; het was het speeltuig waarop hij 't liefst zijn ziel liet leven. Hij zwom over, zette zich op Beiaard, en op wandelstap reden zij over de heete stoppelvelden. De zon droogde zijn kleeren, terwijl hij met zijn doedel begeleidend zong, denkend aan zijn Marieke, de zotste liekens 't eerst. De ronkende klanken gonsden hoog rond hem op, en waren hoorbaar overal, en menig boerenmensch kwam in het deurgat luisteren. Voor hem, uit een gracht, vloog een ooievaar luidruchtig op. "Peterus!" riep Pallieter. De groote vogel herkende hem seffens, en kwam laag boven hem in groote kringen rondzweven. Zijn roode pooten hongen lam onder hem aan en zijn wit-en zwarte vleugelen waren rein als verschgewasschen en blinkend in de zon. Nu eens schoot de groote vogel plots vooruit, liet zich op zijde hangen met een vleugel naar omlaag, steeg hoog op en zakte dan weer roerloos langzaam naar beneden. En mee met den gang van het paard, vloog en speelde hij in de lucht. De molens stonden met stil kruis, en aan den weg lag een omgekantelde ploeg. Dat was de rust der velden. Op de smalle binnenwegen, gingen er blauwgekielde boeren en witgekapte boerinnen, naar het klein klokgelui toe, dat uit een smal parochietoreken kwam, en op den verren steenweg was er soms een wielenschittering van een luien fietser. Over de stille veldenvredigheid pijpte de doedelzak, juist als een zwerm bieen, die het zingen hadden geleerd. Hij kwam voorbij de weelderige boogaards, waar een groote appelenreuk uit de zwaargeladen boomen viel. Er waren boomen bij die kraakten van hun roode en groene vrucht, en moesten onderschraagd worden. De lange pereboomen waren bronsbruin van de fluppen, bergemotten en boter-, pistool-, kaneel-en suikerperen. Het water liep over zijn hert en hij zei tot de zon: "Stook maar zonneke, en versnel de zuute vruchtedage, dan go man ziel in vacansie!... Geloofd zij God om de peren en de appels." Hij dronk in een herberg bier en Beiaard kreeg een vollen arm hooi. Van uit de keuken kwam de aangename geur
PREV.   NEXT  
|<   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92  
93   94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   >>   >|  



Top keywords:

groote

 

Pallieter

 
Beiaard
 

boomen

 
doedelzak
 

overal

 

wielenschittering

 
stille
 

zingen

 

hadden


geleerd

 

weelderige

 

voorbij

 
fietser
 

veldenvredigheid

 

pijpte

 
omgekantelde
 

velden

 

molens

 

stonden


smalle
 

parochietoreken

 
verren
 
klokgelui
 

boerinnen

 
gingen
 

binnenwegen

 

blauwgekielde

 

boeren

 

witgekapte


steenweg

 

pereboomen

 

vacansie

 
Geloofd
 

vruchtedage

 

zonneke

 

versnel

 

keuken

 

aangename

 

vollen


appels

 

herberg

 
kraakten
 

groene

 

vrucht

 

moesten

 

appelenreuk

 

zwaargeladen

 

onderschraagd

 
worden