FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93  
94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   >>   >|  
van Zondagsoep; Pallieter vroeg een telloorken, en lepelde het rechtstaande in de herberg uit; maar Peterus, die steeds meegevlogen was, kwam verlekkerd door de soepreuk, aan de deur staan bedelen. Pallieter gaf hem twee frikadellen, en dan vloog de ooievaar weg, hoogopstijgend door de blauwe zonlucht, en liet zich dan voortdrijven op het licht. Pallieter zag hem na in de deur met de jonge bazin, die lachte dat ze schokte. Hij ging terug binnen, dronk er nog een pint, en gaf er een aan Beiaard. Terwijl de meid zich bukte om een cent op te rapen, zag hij haren schoonen bruinen hals, en wip! hij lei een natten kus op het gemollig vleesch. De vrouw wilde hem een klets geven, maar weg was hij op Beiaard, en zwaaide met zijn klak al lachend naar heur om. Het stof wolkte op van den drogen weg. De zon lei op het paard een matten zilveren schijn, en elke boomstam sloeg een blauwen schaduw op het lijf. Honden lagen te slapen nevens hun ton, en op den weg besprong een bruine haan een van de vele grijze kiekens; daarna sloeg hij zijn vleugels open en kraaide zoo hard hij kon, en 't geklaroen der verdere hanen liep seffens als een ketting over 't stille land.... 't Werd noen, en de verlaten velden rilden onder de geweldige heette, en nievers een wolk in 't warm lievevrouwenblauw der nooit-zoo-diepe lucht. Heel in de verte leefde er ievers traag tromgeroffel. Hij kwam aan eenen watermeulen; het groote wiel draaide statig rond, gestuwd door het geweldig water, dat bruischend en stralend lijk kokend zilver opensloeg, en schuimend in een breede beek wegspoelde. 't Was er toch zoo frisch met den koelen reuk van 't water en de breede boomen rond het huis. Hij stapte van zijn paard, en hij en Beiaard dronken. Hij lei zich op zijn buik in 't malsche gers een pijp te smoren, en overzag het land; het peerd scheerde de klaver uit het gers. Van uit de breede schaduw gezien, was het licht der velden nog eens zoo schril en 't eenigste geluid was 't scherpe sjirpen van de krekels en de klotsende waterslag. Niets verroerde, geen blad, geen vogel. Rond een eenzame hoeve met notelaren bezijds, lagen de koeien te kauwen, en een veulen stond met hangenden kop aan de sluiting van het hekken. Uit den duivenkijker kwam er een duif, die na wat talmen terug binnenwandelde, en een glazen dakpan schitterde en straalde lijk een brok, gevallen uit de zon. In de verte leefde nog altijd het tromgeroffel, dat nu eens dichter scheen te
PREV.   NEXT  
|<   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93  
94   95   96   97   98   99   100   101   102   103   104   105   106   107   108   109   110   111   112   113   114   115   116   117   118   >>   >|  



Top keywords:

Beiaard

 

breede

 
Pallieter
 

schaduw

 
leefde
 

tromgeroffel

 

velden

 
nievers
 

stapte

 

wegspoelde


boomen

 

frisch

 

lievevrouwenblauw

 
koelen
 

schuimend

 

groote

 
watermeulen
 

geweldig

 

gestuwd

 

draaide


statig
 

dronken

 
bruischend
 
stralend
 

ievers

 
opensloeg
 

zilver

 

kokend

 

krekels

 

hekken


duivenkijker

 

sluiting

 

kauwen

 
koeien
 

veulen

 

hangenden

 

talmen

 

binnenwandelde

 

altijd

 

dichter


scheen

 

gevallen

 
glazen
 

dakpan

 

schitterde

 

straalde

 

bezijds

 

notelaren

 

klaver

 
gezien