in een droom.
En zoo onder dien geweldigen hemel, waarin slechts een gele luchtballon,
moesten ze nog vier uren ver, door de blakte van het land, dat heet was
lijk een bakkersoven, om kunnen neer te knielen voor het kleine
zeer-mirakuleuze zwert Ons Lievevrouwenbeeldje van Scherpenheuvel.
"Hei!" en Pallieter rilde van ontroering en kreeg tranen in de oogen,
die menschengolving daar te zien, zoo vol geloof en zielenbrand.
Maar daar zag hij Charlot, die hem blij toelachte, omringd van kwezels
en begijnen, en toen viel zijn ontroering lijk een leege zak; want
seffens dacht hij aan de vele menschen, waarvan Charlot hem had
uitgelegd, waarom zij meegingen.
Onder anderen: de vrouw van een doktoor opdat haar echtgenoot zijn zaken
beter mochten gaan; de heer uit "Den koperen Olifant" herbergier, opdat
zijn acht maanden zwangere vrouw een kloeken zoon zou baren; Arnold van
Sichem, horlogiemaker, opdat hun tweede zoon zou afgekeurd worden bij de
soldaten, en de andere, die reeds onderofficier was, luitenant zou
worden: (de vader hield er aan dat de eerstgenoemde zijne zaken
voortdeed). Boeren opdat het zou regenen voor de aardappelen, en jonge
college-studenten, die een Vlaggeinhuldiging gingen geven, opdat het
niet zou regenen.
En als ze voorbij gegaan waren zei hij--"Dor zen der zeker ook wel bij
die bidden lak Ruijsbroeck het bediedt;" en hij citeerde: _Dat is gode
alleene besitten--meinen--minnen niet omme onze ghewen--achte omme onse
eere--achte omme onse salecheit--achte omme iet dat hi ons gheven
mochte--maar alleene omme hem selven--ende omme sine eewghe eere selen
wine minnen. Ende dat es volmaect karitate.--Daar mede sijn wie gode
gheenecht--ende woonen in heme ende hi in ons--._
Dan reed hij verder door binnenwegen, voorbij dorpen en gehuchten, en
zag na langen tijd boven de boomen het blauwe torentje van Mariekes dorp
uitsteken. Zijn hert begost te kloppen, en hij deed Beiaard rapper
loopen. Ginder aan den uitkant van het smalle dorp lag haar huis, en om
haar te verrassen en zich aan te kondigen, begon hij op zijn doedelzak
te spelen, en reed zoo door de dreef naar de witte woning. Een boer kwam
eens over de haag zien en twee patodderkes van kinderen liepen
verwonderd mee achter den rijdenden speelman, maar het huis van Marieke
bleef toe.
Pallieter stapte af en ging langs 't meerhof zien. Nonkel Hanrie hong
tegen den beschaduwden muur op een stoel te slapen en verder was het
stil.
Pallieter maakte d
|