n
danserskrjng, en dan ineens zette hij haar een beentje, en beiden vielen
op den grond; en hij viel op haar als op een kussen, en voelde al de
weelde van haar mollig lijf dat schokte van het lachen, en gulzig plukte
hij wel honderd kussen uit haar witten hals en van hare dikke kaken. Zij
stonden moeilijk op, aan haar uitbundig lachen scheen geen einde te
komen en iedereen moest meelachen dat zij niet drinken kosten.
Maar van uit de verte klonk het verschietend toeten op een blikken
horen. Dat, was het teeken dat het rusten was gedaan en met spijt grepen
ze hun alaam en pikke en gingen moeilijk aan het werk.
Ze riepen nog eenige zotte slagen naar Pallieter en Fransoo, die er
opgeruimd van door gingen, het tonneken achterlatend.
De twee vrienden gingen pratend verder. Maar het klooster was nog wijd,
en Fransoo zei van wat te rusten, want hij was open en hij zweette lijk
een gieter.
Fransoo lei zijn dik lijf in het gras eener beek, deed zijn oogen toe,
en was seffens in een diepen slaap. Hij snorkte lijk een verken.
Pallieter zette zich nevens hem, smoorde een pijp, zag naar het koren en
de klimmende leeuweriken ... smoorde nog een pijp, en daar Fransoo niet
verroerde lei Pallieter zich ook te slapen.
De honingpot stond tusschen beiden in een wolk van honingdieren.
En de twee vrienden sliepen, en boven hen, achter den breeden eikenboom,
hong de hooge lucht te dansen van de hitte------
Als Pallieter wakker werd was de honingpot omverre gevallen, en was de
zon gulden aan 't zinken in een zilveren wolkenstreep.
Fransoo werd omtrent met hem wakker en zei geeuwend:
"Dad hee me deugd gedaan."
Er wierd gelachen om den pot, waar meer dan de helft was uitgevloeid, en
daarna gezwegen om den schoonen avond-dag.
De dag kreeg een schoone rust en heel de hemel stond vol
kleuren-helderheid lijk in de schelpen van de zee.
Zij bleven staan en de avond kwam over het koren, het rood zwol uit in
de lucht en elke korenhalm kreeg zacht een rooden schijn. Er klom van
ievers een heele vlakte hooireuk op, en uit de beken steeg de smoor, die
over de droge wegen schoof lijk gulden stof.
Zij gingen terug: "Ik zol morge nen andere pot nor 't gasthuis drage,"
zei Pallieter.
Fransoo ging naar zijnen molen en Pallieter naar de Nethe.
Onderwegen kwam hij een kind tegen, dat met een rolbaksken waarin een
zak meel stond, van den molen kwam. Hij gaf het den honingpot, en
beschaamd, zonder iets te zeggen, liep het rapper.
|