in arduin, en flets gelijk een schotelvod.
Pallieter zat met Marieke tusschen de blauwe lommerte van zonnebloemen
en vlieren, verschgeplukte kersen te eten uit zijn strooien hoed. De
vlier rook geweldig, en de zonnebloemen zongen van de hommelen.
Pallieter stond eens recht om zich te rekken, en riep:
"Mitteke zie na toch da' licht, licht! het is gelak muziek!"
Marieke stond op, en bezag het schril-verlichte land, met de hand voor
de oogen.
Er roerde geen levende ziel en er leefde geen steek. De hitte lag te
denderen boven de wegen lijk boven een stoof, en de stilte stond lijk
lood over de wereld.
Pallieter zag hoe kostelijk de zon op Marieke scheen, en hoe gezellig de
roode kersen, die hij als koralenbellen aan haar ooren had gehangen, bij
haar aangenaam gezichtje deden. En als ze zag dat hij haar bekeek gilde
ze, wippend met haar lijf:
"Wille we nij is gaan veere?"
"Om ter ierste on de Neet?" riep Pallieter en zoo hard ze konden, liepen
ze beiden door den hof de licht-klaterende velden in. Ze waren er even
rap, en Pallieter hief Marieke lijk 'n pluimken op den dijk.
Ze stapten in 't schommelend schuitje, wanneer de vette stem van
Charlot riep:
"Mor, zijde gelle zot van in zoo'n heete gon te veere! Et liever nog wa
kezze!"
"Wij ete zon!" riep Pallieter terug, en na twee sterke riemslagen lieten
ze zich tijmee drijven door het bakkersoven warme land, dat ze nu rondom
hen in al zijn vinnige verlichting zagen openliggen. Marieke zat van
achter. Pallieter van voor, en ze lieten hun handen in het lauwe water
hangen.
Ze zwegen, en zagen van tijd tot tijd eens, als bij verrassing,
malkander in 't gezicht, en dan was er een glimlach op hunnen mond en
een lichtje in hun oogen. Ze vaarden onvoelbaar verder en zagen traag de
voorste velden en boomen voorbijschuiven, terwijl de einders en de verre
hooioppers meewandelden. En over dien grooten landlap hing geen zucht.
Marieke was die stilte zoo zwaar dat ze vroeg:
"Speld is e lieke?"
"'K hem ma' fluitje ni bij!" zei Pallieter.
"Wel zingt er dan een!"
En hij zong: "Daar waren twee coninkskinderen."
"Er is mor da verschil," zei Pallieter als 't gedaan was, "dat Charlot,
die oude kwene, er nog vier lichtjes zij bijzette, omdat de joenge ni
zij verdrinke."
Marieke kreeg een rood koleurken.
Maar daar zag Pallieter aan den omdraai, roerloos als een steenen beeld,
een visscher staan hengelen met lijn, en hij riep:
"Diee sto weer te wachte, no
|