htige merrie naar hem glimlachte.
Hij zag door de natte, witte mousselinen kleeren die klaar op haar rozig
lichaam plakten, hare fijne vormen afgeteekend, de lijnen van de heupen
en den bil, en hare jonge, nog rechtstaande borsten.
Hij zag haar daar zoo gelukkig en zoo grootsch en wit tegen den donkeren
grooten hemel staan, met achter haar het blinkende, lichtgroene
zonlandschap met boomen, huizen en molens, en boven haar hoofd den
machtigen, breeden regenboog.
Ei! wat was dat schooner dan schoon! En toen werd zijn hart geroerd; hij
dreef zijn paard tot haar, nam haar plotseling in zijn armen, en riep:
"Gij wordt mijn vrouw, mijn honingzoete vrouw!"
En Marieke sloeg, met een langgedragen zucht, haar natte armen rond
zijn forschen nek, bezag hem lang met haar groote oogen, en vroeg
eenvoudig maar gespannen:
"Wanneer?"
"Binnen de vier weken!" jubelde hij, en hij gaf haar een langen, natten
kus op haar lippen en haar witte tanden.
* * * * *
Charlot zag nog bleek van schrik, voor den grooten donder en verblijdde
zich zeer als zij hen zag.
"Is man bed bried genoeg veur ons getwiee?" vroeg Pallieter.
"Wa wilde zegge ...?" en zij zag met schrik en met verbazing hoe Marieke
in Pallieters arm leunde.
"Ik trijf me Pallieter!" juichte Marieke.
"Gij, gij?" riep bibberend Charlot, "gij, m'n petekind, me Bruur?...
Gij?... Och, Jezus, Maria, Jozef!..." En ze viel Pallieter aan zijnen
hals, en weende hardop van geluk.
En dat kwam aan Pallieter zijn hart, en hij pinkte, beet op de tanden om
de tranen binnen zijn oogen te houden, maar hij kon niet, met den besten
wil van de wereld.
MANESCHIJN
De boer van de Waterschrans had 's Zaterdags zijn laatsten wagen hooi
binnengehaald, en nu 's Zondags, was het daarom wafelenfeest met
gesuikerd bier.
Pallieter was er bij met Marieke, en zat met de knechten, de meiden en
de familie rond de groote ronde tafel. De deuren en vensters van het
huis stonden wagenwijd open voor de hitte. Op de velden en de weiden
rondom stak het verblindend noenlicht tot in den grond, terwijl het in
de lage kamer blauw gedempt stond tusschen witte muren en koperen
stoopen. Er was daarbinnen een lachen en klappen als in een rumoerig
kiekenkot, en de groote, roode handen grabbelden gulzig naar de dampende
gele eierenwafelen, die met torens werden opgebracht. Zij veegden er
suiker, siroop en boter op om al de zoetste smaken ineens te hebben. Het
z
|