en lek, het regent!"
Pallieter hield zijn hand open, en, na wat wachten, kletste er een
groote koele druppel op. "'t Is goed gelak gesmolte boter," zei hij.
En uit de onzichtbare lucht, viel er langzaam, nu en dan, een groote
regenlek. Dan hier en dan ginder. Zij hoorden ze op de boomen
openkloppen, voelden ze op hun hand en op hun neus komen, en in de
geplukte bloemen versmachten. Nu eens kwamen er wat meer, lijk met een
volle hand uitgestrooid, dan was het weer stil, om na eenige
hartkloppingen, weer hier en daar er een te hooren vallen. Elke lek
kreeg een bijzondere waarde.
De bloemenreuken schoten los en vloeiden langzaam, omwentelend rondom
hen, en de merel in den hof stootte helderdiepe klanken uit een gladde
keel. 't Waren klankslagen van wellust, de deugd van 't lavend water op
zijn lijf. 't Scheen Pallieter dat de zotte vogel meteen van de
aangename waterlekken in zijn bek aan 't zingen was, zoo brobbelden,
dansten en klotsten de klare noten in het rond. Er waren klanken bij,
waarop hij zoog en smakte, ze weer inhaalde, en dan als een glad
bolleken kristalhelder uitspeekte.
En "Wees gegroet Maria" ging het maar gedurig in de keuken. Haar gebed
was als iets dat groeide.
Pallieter vong met zijn tong een lek van zijne lippen, en zag naar
Marieke, en zei ontroerd:
"Is dezen avond na ni oem te smilte, Marieke?"
Zij zag hem aan en zei niets. Hij nam haar hand, die nat was, en verborg
ze onder zijn tien vingers.
"Och Marieke!" zei hij, en hij had haar hand kunnen kraken, want zijn
hart kwam omhoog van liefde, 't was alsof zijn ziel moest losbarsten.
Hij trok haar meer tot bij zich, maar zij boog het hoofd en hij zag
niets meer van haar gezicht.
"Marieke," zei hij nog eens in een zucht. Maar zij verroerde zich niet
en zweeg. En de groote regenlekken tokten langzaam op de blaren en de
merel haalde fluitend het laatste steeksken licht uit de lucht. Maar in
de keuken viel het stil, en plots schoot het venster vol geel licht, en
Charlot riep aan de deur: "Komt algijw binnen, het regent, en het eten
is bena gereed!"
Marieke trok haar hand uit die van Pallieter, stond op, en ging zonder
iets te zeggen weg.
Pallieter bleef versmacht onder het gelukkig gevoel, dat Marieke hem ook
lief had, liggen, strekte zijn beenen uit, en liet den malschen regen
als een balsem en bedwelming op hem neerkomen.
DE WALKUREN-RIT
Het was stikheet en laf. De zon brak den grond vaneen, de legumen
stonden als
|