n de lucht, en hinnikte
aanhoudend.
De buiten was frisch en rook bezonder fijn. De weelde van den nacht
leefde nog onder het gers, en op de Nethe rok en kronkelde er zich wat
witte damp, maar de verten waren klaar.
Er hongen drie leeuweriken te trillen in een lichtgroene lucht, en de
laatste ster verwaterde in het uiteenloopend licht van de opstijgende
zon.
Zij kwamen aan de beemden, hier en daar met ploegen maaiers bezet.
Pallieter deed de merrie staan, en overzag met blij gemoed dit rijke
zomerwerk.
Er hoekten reeds breede straten van afgesneden gers doorheen, beekwater
werd zichtbaar hier en daar, en de gerssapreuk kwam met stooten uit de
lichtgroene afgemaaide plekken.
Overal gonsden de zeiselen; er klonk van alle kanten gewet en geklop op
het klankgevoelig staal en de woorden van mannen en vrouwen--klein en
miniem onder het hoogopklimmend geweld van de lucht--waren in de
beemdenwijdheid groot en lang.
En swenst opende zich de zon en stak de wereld vol van licht tot over de
horizonnen.
Dat spoot stralen uit de zeisens.
"Kom," zei Pallieter, "de zon heed de zeiselen geweeen."
En met een "dju" reden ze verder langs den molligen weg en klaterende
boomen, de open velden in.
Beiaard draafde op gelijken pas en zijn pooten klopten dat de
aardvlokken boven hun hoofd vlogen.
Zij lachten van genot en lieten zich mee opwippen.
De paardwarmte drong door hun billen en rond hun kop liep de frissche
morgenlucht.
Zij reden nevens groote korenvelden, met roode papavers en blauwe
korenbloemekens aan den boord.
Soms kwam een adem wind over de aren gewandeld, en dan gleed er op het
gele koren een blinking van bleek goud.
Een haas schoot schuins over den weg en daar in versch omploegde voren,
tusschen witte kiekens kraaide een groene haan.
Duiven toerden boven de hoeven, en waren nu eens zwart en dan weer wit,
en soms hun vleugelen doorzichtig in de zon.
Dien morgen was er ievers een koekoek.
Marieke lachte, en het tippeken van haren witten halsdoek bleef
achteruit staan en klappertrilde van den wind en van het rijden.
Met scherlings op het paard te zitten en door 't geschok, waren hare
rokken hoog en hooger geschorst, en alzoo zag Pallieter, ten volle uit,
haar bloote beenen en boven hare rechterknie den witten garen kant van
hare broek.
En dat deed hem het veld en de alderblauwste lucht vergeten.
Hij kost er bijna niet van spreken, en zijn hart sloeg er een klopken
rapper van. Hij w
|