en steen, hij vloekte binnensmonds van
bewondering, werd wit lijk melk, en er kwam een traan in ieder oog.
't Was toch schoon: gracielijk als een reiger, zonder schok of stoot,
veerde het kalm door de lucht, met zijn vleugelen en zijn staart
schrilwit op 't warme blauw.
De lucht was vol stralen geronk, en al de menschen in het dal liepen van
hun werk en uit hun huis, en zagen naar omhoog.
"Nen engel heet er ni aan," zei Pallieter stil.
"Neee," zei Marieke, "ik kan man oege ni geloeve!" En zwijgend volgden
ze, met het keeren van hun hoofd de wending van zijn vlucht.
Het was alsof er iets heiligs over de wereld kwam. De duiven schoten
verschrikt weg, en overal waren stemmen van roepende menschen.
Maar ineens scheen het vliegtuig als stil te staan, lijk doet een valk
als hij zoekt; 't deed een zwenkende beweging, sneed sierlijk een halve
ronde over de landstreek en dan ineens met lenige lijn, stak het van uit
die duizelingwekkende hoogte recht naar beneen en kwam schoon gelijk een
kraai, in de weiden, aan den overkant der Nethe.
De koeien, die er gerust te grazen lagen, sprongen verschrikt op en
liepen in groote verwarring weg; er waren er bij die al waterend
weghuisden, met de pooten uiteen en den staart recht omhoog.
"Kom!" huilde Pallieter.
"Mor 't water!" riep Marieke bevreesd.
"Water, water, water! Over het water! Dju!".... En hij gaf Beiaard twee
stampen, greep naar den toom en raffel! daar holde Beiaard er van door,
recht vooruit.
Het paard werd lang, de pooten raakten bijna geen grond meer, en de
manen en de staart stonden achteruit; het reed de lucht kapot, en
klotten aarde vlogen in de lucht en in de boomen.
Pallieter en Marieke zaten gebogen, hieven zich op om lichter te zijn en
de boomen schoten voorbij, het koren was een bleeke ritseling en de
grond als een rap water.
Pallieter riep en vloekte maar "Dju! Dju!"
Rechtdoor ging de rit, rats door de savooien en de peekens, over de
grachten, door elzenhout, altijd maar recht door, de aarde dreunde er
van, en vogelen schoten op, en kiekens stoven kakelend uiteen!
Pallieter zag eens op. Over alle wegelen en het veld kwamen menschen
aanloopen, en daar, daar lag de Nethe hoog en stil.
Pallieter zijn kloonen vielen uit, Marieke liet een kres, en Beiaard
plonsde met daverend geluid in het malsche Nethewater!
't Was lijk een bom die sprong, een lichtgestraal als van honderd hevige
fonteinen; het water kwam er van naar omhoog, klotste w
|