nhier Pastoor ni t'huis
'k Za hem is gere spreke
't Aved in zijn huis.
En hij, de pastoor, zong terug met brekende stem, terwijl hij met den
wijsvinger de maat sloeg:
Ze zegge dat ik ne voddeman ben
Ze zegge dat ik gi geld en hem.
Als Pallieter dat hoorde en zag, pakte hij Mariekes
hand en trok het meisje mee naar de dansende bende,
en beiden voegden zich er tusschen. En ze zongen en
draaiden; en 't was een beenengeslaag en rokkengezwaai
dat de pastoor er zich krom van lachte. En
Pallieter zong een ander lied, sloeg zijn beenen boven
den kop en wilde van geen stilstaan weten.
Op de begijnenvest stond het boerenvolk, de oude en dikke begijnen en
godshuismannekes, te gichelen en te lachen, en Charlot van uit de
keukenvenster dat de tranen over haar gezicht liepen.
DE FEEST
Terwijl zij, al wandelend in den hof, den pastoor afwachtten, zette
Pallieter, Charlot en Marieke onder de lommerte van den kastanjeboom een
lange tafel van planken op schraagkens. Ze sloegen er een blauw-geruit
laken over en bedekten het met helgebloemde tellooren, glinsterende
glazen, messen, lepels en vorketten.
Een dichte root van dikbestofte wijnflesschen stond donker van het eene
tafel-eind naar het andere: het waren als achtereenloopende beggijntjes,
en in de lommerte lagen twee groote tonnen bier.
Na een kwartierken kwam de pastoor met een lange steenen pijp den hof
binnengewandeld. Ieder zette zich rond de tafel, en de schaduw temperde
blauwachtig de felle kleuren hunner ruischende kleeren.
Terwijl zij over 't een en 't ander spraken, wachtend naar het eten,
hielden er eenigen, van ongeduldigen eetlust, hunnen lepel reeds vast,
en zagen, met hun gedachten in de keuken, over de beemden en de landen,
die verlaten in de zon lagen te blinken.
Daar kwam Charlot met een groote soepterrien afgeloopen. Zij schepte in,
hield haren mond geen Ave-Maria stil, en zocht voor ieder naar veel
frikadellekens.
De pastoor maakte alsdan een kruisken en bad stil; de anderen deden
hetzelfde en Charlot bleef rechtstaan, de oogen gesloten en de vette
handen saamgevouwen op haar dikken buik.
Daardoor was er een oogenblik van aandoenlijke stilte, waarin
verschietend een jong haantje van op den mesthoop kraaide.
En dan begonnen de lepels te gaan en 't gesloeber van de vele monden.
Als hunne soep ledig was, wierden er al pijpen aangestoken, en toen
stond Pallieter recht en sprak: "Nichtjes en kozentjes van Charlot, ge
got
|