e er in, voor zijn gezicht hield.
Zijn oogen waren toe, zijn blinkend kletshoofd stak een beetje boven de
hooge stijve kap, en zijn lange witte sluikharen waaiden nevens zijn
ooren.
Menschen van den buiten en de stad, die den toer meededen, kwamen daar
achteraan.
En traag ging de processie voort onder het weelderige groen der hooge
vesteboomen. De zon scheen erover, en de koleuren blonken als diamant.
De wind speelde met de kleeren en klapperde in de vlaggen.
De muziek ruischte, de bellen rinkelden, en de klokken galmden den
grooten feestdag in de lucht.
Pallieter was door al dien eenvoud waaronder zoo'n groot geloof blonk,
zoo geroerd dat er een krop van in zijn keel kwam.
"Kom," zei hij, "we gon 't er oek achter."
En het boerenvolk met Marieke voegde zich bij den stoet, en hij
Pallieter, den Bruur, sloot de processie en droeg een brandend keersken.
De ommegang ging zoo voort, en schitterde van ver door de boomstammen.
Twee nachtegalen begonnen tegen elkaar te fluiten, de wierook hing nog
blauw en geurend in de boomen en was een reuk over de aarde als een
balsem. In de rustige Zondagvelden was geen mensch.
* * * * *
De processie was binnen. Pallieter wandelde met het boerenvolk op de
vest, en Charlot stond binnen te koken. Op het begijnhof was er in eens
een blij gekres van kinderen, en zie! van uit de begijnenpoort kwamen
joelend de witte maagdekens en de roode en purpele bisschoppekes
gedanst, elk met een paksken suikerboonen.
Zij liepen algelijk in den beemd en riepen en lachten, al smullend en
smerend, hun vreugde in de lucht. Ze waren wel met veertig, en 't was
een ritseling en klatering van koleuren die tranen in de oogen keutelde.
Ze sprongen over de slootjes, liepen achter elkaar en plukten hun armen
vol bloemen en peerdesteert. Doch drie begijntjes kwamen hen berispen en
joegen hen naar huis, maar de kinderen lachten er mee, sloten hen in een
kring en dansten er zingende rond. De begijntjes vonden het heel
plezierig, dat ze seffens mee deden, en nu kwamen al de jonge
begijntjes, die op de vest wandelden, afgeloopen en dansten mee in 't
ronde. De pastoor verscheen en riep hen weer met den wijsvinger.
Pallieter ging achter hem staan en wenkte de begijntjes met zwaaienden
arm om den pastoor te komen halen. Zij verstonden het, en leidden den
pastoor willens of niet willens in de lachende schaar. En zij
omsingelden hem, en draaiden er rond en zongen:
Is me
|