Een troep volks, officieren van het regiment, de dokter met zijn
helpers kwamen toegesneld en deden allerlei vragen. Tot zijn ongeluk
voelde hij zich zelf ongedeerd. Maar het paard had den rug gebroken
en moest dood geschoten worden. Wronsky kon op de aan hem gerichte
vragen niet antwoorden. Hij kon met niemand spreken. Hij wendde zich
af en zonder de hem ontvallen muts op te nemen ging hij van de renbaan
zonder te weten waarheen. Hij gevoelde zich diep ongelukkig. Voor de
eerste maal in zijn leven ondervond hij een niet meer goed te maken
ongeluk, waarvan hij zelf alleen de schuld droeg.
Jawschin haalde hem met zijn muts in de hand in en begeleidde hem
naar huis. Een half uur daarna kwam Wronsky weer tot zich zelf. Maar
de herinnering aan dezen wedren zou in zijn ziel blijven hechten als
een der zwaarste en meest kwellende van zijn geheele leven.
XXIII.
Uitwendig was Karenins verhouding tot zijn vrouw dezelfde gebleven. Er
was slechts dit onderscheid, dat hij nog meer met bezigheden overladen
scheen dan te voren. Zooals in alle vroegere jaren, begaf hij zich
ook nu naar een buitenlandsch bad om zijn gezondheid te herstellen
en keerde als gewoonlijk in Juli naar huis terug om dadelijk met
verdubbelde energie weer aan den arbeid te gaan. Zijn vrouw daarentegen
verhuisde zooals gewoonlijk naar hun buitenverblijf, terwijl hij in
Petersburg bleef.
Sedert haar gesprek na de soiree bij vorstin Twersky had hij niet
meer met Anna over zijn verdenking en zijn ijverzucht gesproken,
en zijn eigenaardige manier van zoo te spreken, alsof hij een ander
voorstelde, paste juist voor zijn tegenwoordige verhouding tot zijn
vrouw. Hij was tegen haar wel wat koeler geworden, maar niet meer
dan of hij slechts een kleine grief tegen haar had wegens gebrek aan
vertrouwen harerzijds bij gelegenheid van hun toenmalig nachtelijk
gesprek; zijn gedachte was ongeveer: "Gij wilt tegenover mij niet
openhartig zijn,--des te erger voor u; al zoudt ge mij nu er ook om
smeeken, nu zou ik niet rechtuit spreken!" Zoo dacht hij als iemand,
die zich vergeefs beijverd had een uitbarstend vuur te verstikken en
eindelijk vertoornd over zijn vergeefsche moeite uitroept: "Nu goed,
als ge u niet wilt laten blusschen, brand dan maar voort!"
Hij, deze zoo schrandere en in alle ambtszaken zoo fijngevoelige man,
zag de dwaasheid van zulk een verhouding tot zijn vrouw niet in. Hij
zag haar niet in, omdat het hem verschrikkelijk was haar zoo te zien,
|