"Ik heb u reeds eens verzocht, u in de wereld zoo te gedragen, dat
kwade tongen u niets kunnen ten laste leggen. Er was een tijd, dat
ik van zalige gewaarwordingen sprak; daarvan spreek ik nu niet. Ik
spreek nu slechts van zuiver uiterlijke dingen. Ge hebt nu ongepast
voorgedaan, en ik wensch, dat zich dat niet herhaalt."
Zij hoorde nauwelijks de helft zijner woorden. Zij vreesde hem en
dacht daarbij, of Wronsky wel ongedeerd gebleven was of niet. Zij
lachte slechts spottend, toen hij ophield, en antwoordde niets. Hij
zag dit lachen en een zonderlinge verwarring beving hem; de vrees,
die zij gevoelde, deelde zich in zekere mate aan hem mede.
"Zij lacht om zijn verdenking," dacht hij. "Zij zal mij hetzelfde
zeggen als onlangs, dat er geen grond voor argwaan bestaat, en dat ik
mij belachelijk maak."--Hoewel haar geheele schuld hem duidelijk voor
oogen stond, wenschte hij nu toch niets zoozeer, als dat zij zich over
hem vroolijk mocht maken, en hij was bereid haar in alles te gelooven,
om maar niet datgene te moeten gelooven, waarvan hij wist, dat het
waar was. Maar de uitdrukking van haar gelaat, verschrikt en somber,
als zij was, liet nu niet eens meer aan een leugen gelooven.
"Wellicht verkeer ik in dwaling," zeide hij. "In dat geval vraag ik
u mij te verontschuldigen."
"Neen, gij vergist u niet," antwoordde zij langzaam en zag hem wanhopig
in zijn koud gelaat. "Gij vergist u niet. Ik was in vertwijfeling en
kon niet anders zijn. Ik hoor u spreken en denk aan hem. Ik bemin hem
en ben zijn geliefde! Ik kan niet langer veinzen. Ik verafschuw, ik
haat u.... Doe met mij, wat gij wilt...!" En zij leunde in den hoek
van het rijtuig achterover, en haar gelaat met de handen bedekkend,
barstte zij in snikken uit.
Alexei Alexandrowitsch bewoog zich niet, niet eens nam de blik van
zijn starre oogen een andere richting. Over zijn geheel gelaat had zich
plotseling de plechtige rust eens dooden verbreid, en deze uitdrukking
veranderde den geheelen duur van hun gemeenschappelijken rit niet meer.
Toen zij het landhuis naderden, keerde hij, nog steeds met dezelfde
uitdrukking, haar het gelaat toe: "Maar ik verlang van u de handhaving
van de uiterlijke welvoegelijkheid zoolang, tot...." zijn stem
beefde,--"ik de noodige maatregelen om mijn eer te bewaren genomen
zal hebben. Deze zal ik u mededeelen."
Hij stapte uit en was haar behulpzaam. In tegenwoordigheid der
dienstboden drukte hij haar toen zwijgend de hand, stapte we
|