den grond zijns harten daarin volstrekt
geen welgevallen. Hij bemerkte, dat zulk een gezochte stelling van
een man, die alles had kunnen verwerven, maar niets verworven had,
allengs haar waarde verloor en dat velen begonnen te denken, dat
hij in werkelijkheid ook wel geen andere talenten bezitten mocht,
dan die van een eerlijke en goede vent te zijn.
Zijn liaison, die zooveel opzien verwekt en hem een zekeren nieuwen
glans verleend had, bevredigde hem een tijd en bracht den aan zijn
hart knagenden worm tot rust, maar voor ongeveer een week had deze
worm zijn aanvallen met vernieuwde heftigheid hervat.
De vriend zijner jeugd Serpuchowsky, met hem uit hetzelfde district,
van gelijke afkomst en zijn vroegere corpskameraad, die overal zijn
mededinger geweest was, op de schoolbank, bij alle dwaze streken en
in eerzuchtige droomerijen,--deze Serpuchowsky was dezer dagen uit
Midden-Azie teruggekeerd met twee ridderorden, zooals zelden aan zulk
een jong generaal werden geschonken. "Wel benijd ik hem niet, maar
zijn bevordering toont mij, dat, als men maar weet af te wachten,
de carriere van een man van mijn soort snel gemaakt is. Voor drie
jaren hadden wij beiden denzelfden rang. Verlaat ik nu den dienst,
dan verbrand ik mijn schepen. Blijf ik in dienst, dan verlies ik
niets. Zij heeft toch zelf gezegd, dat zij haar positie niet veranderd
wenscht te zien. En in het bezit harer liefde behoef ik Serpuchowsky
niet te benijden."
En terwijl hij zijn knevel draaide, stond hij op en ging eenige malen
de kamer op en neer. Zijn oogen schitterden en hij gevoelde de vaste,
rustige en blijmoedige gemoedsstemming terugkeeren, die hem zijn
positie als zuiver en eenvoudig deed beschouwen.
XVII.
Het was ongeveer zes uur, toen Wronsky Anna's brief ontving. Om ter
rechtertijd daar te zijn en om niet met zijn eigen paarden, die aan
ieder bekend waren, te rijden, gebruikte hij Jawschins droschke en liet
de paarden aandrijven tot een snellen rit. Op eenigen afstand van het
huis liet hij stil houden, sprong uit het rijtuig en ging de laan in,
die naar Wrede's woning leidde. In de laan zelf was niemand te zien,
maar toen hij omzag, bespeurde hij Anna aan de rechter zijde van den
tuin. Haar gelaat was door een sluier bedekt, maar zijn verheugde blik
zag en omvatte alles op eens: de haar alleen eigen wijze van gaan,
haar eigenaardige schouders, de houding van haar hoofd--en als een
electrische stroom voer door zijn lichaam. Zij gin
|