n jongen Tscherbatzky aan Karenin voor. Op
die wijze had hij spoedig het gezelschappelijk deeg bijeen gekneed,
zoodat het in het salon recht levendig werd en de stemmen luid klonken.
Alleen Constantin Lewin was er nog niet. Maar dat was ook recht
goed, want toen Stipan door de eetzaal ging, bemerkte hij dadelijk,
dat de portwijn en sherry van Depre en niet van Lewe gehaald waren;
hij gebood daarom den koetsier nog aanstonds naar Lewe te rijden. In
de eetzaal ontmoette Lewin hem.
"Kom ik te laat?"
"Wanneer kom je niet te laat?" antwoordde Stipan en nam Lewins arm
onder den zijnen.
"Heb je groot gezelschap? Wie zijn er?" vroeg Lewin onwillekeurig
blozend, terwijl hij met de handschoenen de sneeuw van zijn muts
klopte.
"Alleen onze intiemste vrienden. Kitty is ook hier. Kom ik zal je
aan Karenin voorstellen." In weerwil van zijn liberale gevoelens was
Stipan Arkadiewitsch toch overtuigd, dat de bekendheid met Karenin voor
ieder vleiend moest zijn, en daarom tracteerde hij nu zijn vrienden
op hem. Maar op dit oogenblik was Lewin niet in de stemming om de eer
van die kennismaking ten volle te waardeeren. Sedert dien avond, toen
hij Wronsky bij haar had getroffen, had hij Kitty niet wedergezien,
behalve in dat oogenblik toen zij hem op de landstraat voorbij reed.
Hij had het vermoed, dat hij haar heden hier vinden zou; maar,
om de vrijheid zijner gevoelens te bewaren, had hij getracht zich
zelf te overreden, dat hij er niets van wist. Toen hij nu van haar
aanwezigheid hoorde, overviel hem plotseling zulk een blijde schrik,
dat hij geen woord kon spreken. Hoe zou hij haar wedervinden? Als
dezelfde, die zij vroeger was, of als degene, die hij in het rijtuig
gezien had? Maar wat, als Dolly de waarheid had gezegd? En waarom
zou dat ook niet waar zijn?" Dit waren ten naastebij zijn gedachten.
"Och wees zoo goed en stel me aan Karenin voor," zeide hij, met
moeite eenigszins zijn bedaardheid hernemende, ging met gedwongen
vaste schreden het salon binnen en--zag haar.
Zij was niet meer de vroegere, ook niet degene, die hij in het rijtuig
gezien had, zij was een geheel andere en Dolly had de waarheid
gesproken. Zij was verschrikt, schuchter, beschaamd en daardoor
een des te bekoorlijker jong meisje. Zij zag hem dadelijk, toen hij
binnen kwam. Zij was verheugd en schaamde zich over haar blijdschap
in dier mate, dat er een oogenblik was--namelijk dat, waarin hij
de gastvrouw naderde en daarop haar weer aanzag--waarin h
|