zijn eigen aangename gedachten.
"Welk een uitdrukking heeft zij in de handen," dacht hij, zich de
soiree van den vorigen avond herinnerend, die hij met Kitty had
doorgebracht in een hoek van het salon bij een tafel. Hun gesprek
was niet van het minste belang; zij vermaakte zich met haar hand,
die op de tafel leunde, te openen en te sluiten, terwijl zij lachte
om deze kinderachtigheid. Hij herinnerde zich deze hand te hebben
gekust en er de lijnen van te hebben beschouwd.
"Nog al _ontferm U over ons_," dacht Lewin het kruisteeken slaande
en buigende tot op den grond, terwijl hij de lenige bewegingen van
den voor hem staanden diaken gadesloeg, die zich ook nederboog.
"Vervolgens heeft zij mijn hand genomen en ze op haar beurt
onderzocht. Je hebt een fameuse hand, heeft ze mij gezegd." Hij
beschouwde zijn hand, vervolgens die van den diaken met stompe vingers.
"Nu zal 't spoedig uit zijn. Neen, hij begint weer te bidden. Ja toch,
hij buigt tot op de steenen; dat is het einde."
De diaken ontving een billet van drie roebel, dat ongemerkt in
zijn mouw gleed, en verwijderde zich haastig en deed zijn nieuwe
schoenen klinken op de vloersteenen der ledige kerk; hij verdween
achter het altaar, na Lewin te hebben beloofd hem in te schrijven
voor de biecht. Een oogenblik daarna kwam hij terug en gaf hem een
teeken. Lewin naderde het koor, beklom eenige treden, keerde rechts
om en zag den priester voor zich, een grijsaard van kleine gestalte
met een bijna witten baard, goedhartig en wat vermoeid van uitzicht,
die bij den koorlessenaar stond en in het misboek bladerde. Na Lewin
even gegroet te hebben, begon hij de gebeden te lezen, terwijl hij,
aan het einde gekomen, zich tot aan den grond boog.
"Christus is onzichtbaar bij uw biecht tegenwoordig," zeide hij zich
naar Lewin keerend en wees op het crucifix. "Gelooft gij in alles,
wat de heilige apostolische kerk ons leert?" ging hij voort, zijn
handen onder de stola kruisende.
"Ik heb getwijfeld, ik twijfel nog aan alles," zeide Lewin met een
stem, die hem zelf onaangenaam in de ooren klonk, en toen zweeg bij.
De priester wachtte eenige seconden, sloot de oogen en zeide zeer snel:
"Twijfelen is aan de zwakke menschheid eigen, wij moeten den Almachtige
bidden, u te versterken. Welke zijn uw voornaamste zonden?"
De priester sprak in een adem door, alsof hij vreesde tijd te
verliezen.
"Mijn voornaamste zonde is de twijfel, die mij niet wil verlaten;
ik twijfel aan
|