ug.
"Wat is er?"
"Je amuseert je...." begon zij en trachtte in alle kalmte scherp te
zijn. Maar nauwelijks had zij den mond geopend, of daaruit stroomde
een geheele vloed van zinnelooze, jaloersche verwijten en alles,
wat haar het laatste half uur, dat zij onbewegelijk aan het venster
had doorgebracht, gekweld had.
Nu kwam hij voor de eerste maal helder tot bewustzijn omtrent dat
gevoel, waarover hij niet tot klaarheid had kunnen komen, toen hij
haar na het trouwen uit de kerk voerde; hij werd zich bewust, dat
zij hem niet slechts zeer na stond, maar zoo na, dat hij niet wist
waar zij ophield zij te zijn en hij aanving hij te zijn; dat werd hem
nu eerst door het kwellend gevoel hunner tweespalt recht duidelijk;
hij gevoelde zich in het eerste oogenblik beleedigd, maar aanstonds
begreep hij, dat hij door haar niet beleedigd kon worden, daar zij
hij zelf was. Het was hem als een mensch, die plotseling van achteren
een sterken stoot voelt en zich toornig met het doel zich op den
schuldige te wreken omkeert, maar dadelijk ontdekt, dat hij zich over
niemand ergeren kan en de pijn moet verdragen, daar hij zich toevallig
zelf gestooten heeft. Dit werd hij zich later niet weer zoo klaar
bewust als deze eerste maal. Een natuurlijk gevoel in hem eischte,
dat hij zich rechtvaardigde en haar aantoonde dat zij ongelijk had;
maar deed hij dat, dan zou hij haar nog meer opwinden en dan werd de
kloof verbreed. Het was onaangenaam zulk een ongegronde beschuldiging
op zich te laten zitten, maar zich rechtvaardigen en haar leed doen
was nog erger. Zij werden spoedig verzoend; zij zag zelf haar schuld
in en werd deswege teederder jegens hem, en zoo ondervonden zij een
nieuw, verdubbeld geluk hunner liefde.
Maar dit verhinderde niet, dat zulke schermutselingen zich herhaalden
en wel het meest bij onverwachte, nietige oorzaken; de reden was
hoofdzakelijk daarin gelegen, dat de een niet wist wat voor den
ander gewichtig was en dat zij beiden in dezen geheelen eersten
tijd meermalen slecht geluimd waren. Was de een in goede en de
ander in slechte luim, dan werd de vrede niet verstoord; zoodra
echter beiden slecht geluimd waren, geraakten zij om onbegrijpelijk
nietige redenen in botsing, zoodat zij somwijlen zelf niet wisten,
waarover zij eigenlijk gekrakeeld hadden. Waren beiden goed geluimd,
dan verdubbelde zich alleszins hun levensvreugde. Maar toch was deze
eerste tijd voor beiden moeielijk. Dezen geheelen tijd gevoelden
zij zich
|