et je; maar ik bid,
ik bezweer je, ga niet naar de schouwburg!"
Zij verstond zijn woorden niet, maar zij gevoelde zijn kouden blik
en antwoordde boos:
"En ik verzoek u, mij te verklaren, waarom ik er niet heen mag."
"Omdat het licht reden kan geven tot...."
Hij bleef steken.
"Ik begrijp er niets van. Jawschin n'est pas compromettant, en vorstin
Barbara zal mij vergezellen. Daar is zij reeds!"
VII.
Wronsky betrad om negen uur den schouwburg. De voorstelling was in
vollen gang. In den helder verlichten corridor bevonden zich slechts
de logesluiters en twee bedienden met de pelzen hunner meesters en
meesteressen op den arm. Uit een niet zeer vast gesloten deur klonken
de tonen van den voorzichtig accompagneerenden staccato van het orkest
en een helderklinkende vrouwenstem, die juist een aria eindigde. De
deur ging open, de logesluiter sloop hem voorbij en een daverend
handgeklap verkondigde, dat het bedrijf ten einde was.
Wronsky ging de met een tapijt belegde trap af naar het door
kroonluchters en gasvlammen verlichte parterre juist op het oogenblik,
dat de zangeres, die schitterde door haar naakte schouders en
diamanten, een diepe buiging maakte en glimlachend, met hulp van
den tenor, de over het voetlicht vliegende bouquetten verzamelde;
toen naderde zij een heer, die zijn van pommade glimmend haar in
het midden gescheiden droeg, en die haar met opgeheven armen iets op
het tooneel toereikte, en het publiek in het parterre en in de loges
was opgewonden, boog zich naar voren en schreeuwde en klapte in de
handen. De kapelmeester op zijn verhevenheid moest den heer bij de
overgave behulpzaam zijn en schikte daarna zijn witte das weer terecht.
Wronsky ging naar het midden van het parterre en zag om zich
heen. Heden lette hij minder dan ooit op de hem bekende en gewone
inrichting van den schouwburg, op het tooneel en op al het geraas,
dat, zooals hij wist, niets anders beduidde dan de vreugde over de
gelegenheid om geraas te kunnen maken; evenmin sloeg hij acht op
de geheele, hem lang bekende, onbelangwekkende, bonte menigte van
toeschouwers in de volgepropte zaal. Hij zag daar altijd dezelfde
vrouwen der demimonde, dezelfde bankiers en koopmansvrouwen, dezelfde
officieren op den achtergrond der loges, dezelfde uniformen en
jassen, dezelfde geheimzinnige, ongelukkige massa van waarschijnlijk
menschelijke wezens, die daarboven in den engelenbak en op de galerijen
stikte en tierde; en eindelijk on
|