te hooren en wendde zich af om die
geheimzinnige, eindeloos lange, gehaakte strepen en zekere driehoekige
doeken van linnen, waaraan Dolly een bizondere opmerkzaamheid en zorg
wijdde, niet te zien. De geboorte van een zoon--Lewin was er vast van
overtuigd, dat het een zoon zou zijn--waarvan men tot hem sprak en
waaraan hij toch nog niet geloofde, scheen hem zulk een ongehoorde
gebeurtenis, zulk een overgroot en daarom schier onmogelijk geluk,
en van den anderen kant weer zulk een geheimzinnig iets, dat hem
deze aanmatigende voorwetenschap en vooruitbepaling van de dingen,
die nog komen moesten, en de voorbereidselen daartoe, als voor iets
geheel gewoons, voor iets, dat door menschen tot stand gebracht kon
worden, stuitend en vernederend toeschenen.
Maar de vorstin begreep zijn gevoel niet; zij hield dus zijn onwil
om er over te spreken en te beraadslagen voor lichtzinnigheid en
onverschilligheid en liet hem nu in 't geheel geen rust meer. Zij
had Stipan Arkadiewitsch reeds opgedragen een woning te zoeken en
riep Lewin nu bij zich.
"Ik weet er niets van, vorstin," zeide hij: "doe, zooals u wil."
"Wij moeten toch beslissen, wanneer gij zult verhuizen."
"Dat weet ik waarlijk niet. Ik weet slechts, dat milioenen kinderen
zonder Moskou en zonder dokter geboren worden.... Waarom dan...."
"Goed, wanneer ge dat meent...."
"Neen, zooals Kitty wil."
"Met Kitty kan men daarover niet spreken. Wilt ge misschien, dat
zij bang gaat worden? Nog in dit voorjaar is Natalie Golizin door de
schuld van een slecht verloskundige gestorven."
"Wat gij zegt. Ik stem er immers volkomen in toe," zeide hij norsch.
De vorstin begon hem nu allerlei dingen uit te leggen, maar hij
luisterde er niet naar. Doch niet alleen het gesprek met de vorstin
ontstemde hem, maar veeleer datgene, wat hij bij den samowar waarnam.
"Neen, dat is niet mogelijk!" dacht hij van tijd tot tijd, toen hij
naar den naar Kitty gebogen Wesslowsky keek, die met zijn innemend
lachje iets tot haar zeide, waarover zij bloosde en zich scheen op
te winden. Er lag iets onkiesch' in Wesslowsky, in zijn houding, in
zijn blik, in zijn glimlach. Lewin bespeurde ook zelfs iets onkiesch
in Kitty's houding en blik. Hij gevoelde zich weer even als gisteren
plotseling van het toppunt van zijn geluk, van zijn vrede, van zijn
waardigheid naar beneden gestort in een afgrond vol vertwijfeling,
boosheid en schande. Weer stonden alle dingen en menschen hem tegen.
"Doe, wat u
|