enen, die in
de nabijheid zaten, zich naar hem omwendden. Toen gaf ook Stiwa een
zeer vroolijke geschiedenis ten beste en ook Lewin vertelde er een,
die recht beviel. Vervolgens kwam het gesprek op paarden en op een
wedren, die dien dag had plaats gehad, en hoe dapper er Wronsky's
"Alladin" den eersten prijs had behaald.
"Ha, ben jij daar ook!" zei Stipan Arkadiewitsch na afloop van hun
maaltijd, terwijl hij zich over de stoelleuning terugboog en Wronsky
de hand reikte, die juist met een langen gardeofficier achter hen
langs ging. Uit Wronsky's gelaat straalde een bizonder opgewekte,
aan het clubleven eigen bonhommie. Hij boog zich vertrouwelijk over
Stiwa's schouder, fluisterde hem iets in en reikte toen met denzelfden
glimlach de hand aan Lewin.
"Ik verheug mij u te zien," zeide hij.
"En ik feliciteer u," antwoordde Lewin. "Het was een mooie wedren."
"U houdt immers ook renpaarden?"
"Neen, maar mijn vader hield ze wel. Ik herinner mij dit nog en daarom
ken ik er nog iets van."
"Waar heb je gezeten?" vroeg Stipan Oblonsky.
"Achter de zuil, aan de tweede tafel."
"Wij hebben hem geluk gewenscht," zeide de garde-overste. "Reeds
de tweede keizersprijs! Ik wou, dat ik evenveel geluk in het
kaartspel had als hij met de paarden. Maar laat ons den gouden tijd
niet verliezen. Ik ga naar het infernalium," zeide de overste en
verwijderde zich.
"Dat is Jawschin," antwoordde Wronsky op een vraag van Turowzin,
terwijl hij plaats nam op een nog vrijen stoel aan hun tafel. Hij
nam het hem aangeboden glas aan en bestelde nog een flesch.
Onder den invloed van het clubleven en den reeds gedronken wijn knoopte
Lewin met Wronsky een gesprek aan over de beste veerassen en verheugde
zich zeer, bij hem geen vijandelijk gevoel te bespeuren. Hij zeide
hem zelfs, hoe zijn vrouw hem verteld had, dat zij hem bij vorstin
Marie Borissowna had aangetroffen.
"O, vorstin Marie Borissowna! Die is verrukkelijk!" zeide Stipan
Arkadiewitsch en vertelde nu van haar een anecdote, waar allen om
moesten lachen. Vooral Wronsky lachte zoo hartelijk, dat zich Lewin
geheel met hem verzoend gevoelde.
"Ben jelui klaar?" zei Stipan opstaande. "Komt dan!"
IV.
Ook Lewin stond op en voelde bij het gaan, dat zich zijn armen
bizonder licht en vast bewogen. Bij het doorloopen van de groote
zaal ontmoette hij zijn schoonvader. Druk sprekende en de kennissen
groetende, die zij ontmoetten, gingen zij alle kamers door: een groote,
wa
|