ij alle bezinning. Hij kwam weer tot
zich zelf, omdat het slaken der jammerkreten ophield; hij vernam
een levendig fluisteren en snel ademen en een zachte, haperende,
maar overgelukkige stem, die tot hem zeide: "Het is doorgestaan."
Hij hief het hoofd op. Met de krachtelooze handen op de deken,
buitengewoon schoon en stil daar liggende zag zij hem sprakeloos aan
en wilde, maar kon hem niet toelachen.
En plotseling gevoelde Lewin zich uit eene verschrikkelijke
geheimzinnig-vreemde wereld, waarin hij de laatste twintig uren geleefd
had, weer in deze oude gewone wereld terug verplaatst, die echter nu
in een nieuw en zoo helder licht straalde, dat hij meende het niet
te kunnen verdragen. De te strak gespannen snaren sprongen. Snikken
en vreugdetranen, die hij niet mogelijk had geacht, welden met zulk
een drang in hem op, dat het zijn geheele lichaam schokte en hij een
poos niet kon spreken.
Hij knielde voor het bed neder, trok de hand zijner vrouw aan zijn
lippen en kuste ze, en deze hand antwoordde met een lichte beweging
der vingers.
Intusschen zweefde daar aan het voeteneinde van het bed, in de
geschikte handen van Lisaweta Petrowna, als het vlammetje eener lamp,
het leven van een menschelijk wezen, dat tot hiertoe nog niet bestaan
had en dat voortaan met gelijk recht een leven voor zich zelf leiden
en andere aan hetzelve gelijke wezen voortbrengen zoude....
"Het leeft! het leeft! En nog wel een jongen! Verontrust u niet,"
hoorde Lewin de stem van Lisaweta Petrowna, die met lichte hand het
kind een slagje op den rug gaf.
"Mama, is dat waar?" vroeg Kitty's stem.
Slechts het snikken der gravin gaf haar antwoord.
En te midden daarvan klonk als het zekerste antwoord op de vraag
der jonge moeder een geheel andere stem als al de overige gedempte
stemmen in de kamer. Ongegeneerd, luid en driest klonk het schreeuwen
van dat nieuwe menschelijk wezen, dat op onbegrijpelijke wijze hier
of daar vandaan was gekomen.
Als men tot Lewin gezegd had, dat Kitty dood was en hij met haar,
dat haar kind een engel was en dat zij zich in Gods tegenwoordigheid
bevonden, dit alles zou hem niet verwonderd hebben,--maar nu hij in
de werkelijkheid terugverplaatst was, moest hij zijn gedachten geweld
aandoen om te beseffen, dat Kitty inderdaad leefde en gezond was en
dat dit kleine, zoo wanhopig jammerend schepseltje zijn zoon was.
Tegen tien uur zaten de oude vorst, Sergej Iwanowitsch en Stipan
Arkadiewitsch bij Lewin in de ka
|