anders dan met hen instemmen."
"Maar verklaar mij eens een raadsel," zeide Stipan Arkadiewitsch:
"Gisteren was ik bij hem om over mijn zuster te spreken en verlangde
een beslissend antwoord. Dezen morgen ontving ik in plaats van een
antwoord eene uitnoodiging van gravin Lydia Iwanowna voor heden avond."
"Dat is duidelijk," antwoordde vorstin Miagkaja vroolijk: "Zij zullen
Landau vragen, wat zij doen moeten."
"Landau?" Wie is deze Landau?"
"Wat? U kent Jules Landau den clairvoyant niet? Dat is ook een half
waanzinnige, maar van hem hangt het lot uwer zuster af. Dat komt van
uw leven in de provincie, daar weet men van niets! Weet u, Landau
was in Parijs een winkelbediende en kwam eens bij een dokter. In
de wachtkamer sliep hij in en begon in den slaap de zieken de
merkwaardigste voorschriften te geven. Kent u Juri Maledinsky, die
altijd ziek is? Nu, diens vrouw hoorde van dezen Landau en bracht
hem bij haar man. Hij genas hem werkelijk. Het komt mij wel voor,
dat hij volstrekt niet hersteld is, want hij is nog even krachteloos
als te voren, maar zij zelf gelooven aan hem en voerden hem met zich
rond en brachten hem met zich hierheen naar Rusland. Hier werd hij
nu door allen bestormd en een ieder kon hij genezen. Zoo heeft hij
ook gravin Lessabow genezen en zij heeft hem daarvoor in haar hart
opgenomen, zoodat zij hem heeft geadopteerd."
"Wat? Geadopteerd?"
"Zooals ik zeg: _geadopteerd_. Hij is nu geen Landau meer, maar een
graaf Lessabow. Maar de zaak is nu deze: Ook gravin Lydia Iwanowna,
van wien ik veel houd, ofschoon het in haar hoofd niet richtig is,
heeft zich nu geheel aan Landau vastgeklampt, en zonder hem neemt
zij geen besluiten, noch in haar, noch in Karenins huis, en daarom
ligt het lot uwer zuster thans geheel in handen van dezen Landau,
alias graaf Lessabow."
XV.
Na een goed diner en een ruim genot van cognac, die hij bij Bartujansky
gedronken had, trad Stipan Arkadiewitsch slechts een weinig na den
bepaalden tijd bij gravin Lydia Iwanowna binnen.
"Wie is nog meer bij de gravin? De Franschman?" vroeg hij aan den
portier.
"Alexei Alexandrowitsch en graaf Lessabow," antwoordde deze op
stuurschen toon.
"Miagkaja heeft toch juist geraden," dacht Oblonsky, terwijl hij de
trap opklom. "Zonderling! Maar het was toch goed, wat nader met haar
bevriend te worden, want zij heeft een grooten invloed. Als zij een
groot woord bij Promorsky voor mij doet, is alles in orde."
Buiten h
|