roepen der menigte gehoord: "God behoede
den czaar! Hoera en Jivo!" Een der vrijwilligers, een lange nog zeer
jonge man met ingevallen borst, stelde zich bizonder op den voorgrond,
terwijl hij zijn vilten hoed en bloemruiker boven zijn hoofd zwaaide.
Gedurende het oponthoud in de hoofdstad van het gouvernement ging
Sergej Iwanowitsch niet in de restauratiezaal, maar bleef het perron
op- en nedergaan. Toen hij Wronsky's wagon voorbij kwam, zag hij voor
het venster de oude gravin. Zij riep hem aan.
"Ik ga ook met dezen trein," zeide zij, "en vergezel hem tot Kursk."
"Ja, dat heb ik al gehoord," zeide Kosnischew en zag tot haar op. "Dat
is een loffelijke daad van hem," liet hij volgen, toen hij bemerkte,
dat Wronsky niet aanwezig was.
"Ja, na zijn ongeluk.... Wat bleef hem anders over?"
"Een verschrikkelijke gebeurtenis!" zeide Kosnischew.
"Ach, wat heb ik doorleefd! Kom een oogenblik hier binnen.... Ach wat
heb ik doorleefd!" hernam zij toen Kosnischew binnentrad en naast haar
op de kussens ging zitten. "Men kan zich dat niet voorstellen. Zes
weken lang sprak hij met niemand en gebruikte slechts eenig voedsel,
als men hem er toe drong. En geen oogenblik konden wij hem alleen
laten. Alles hadden wij hem ontnomen, alles, waarmede hij zich
kon dooden. Wij woonden in de benedenverdieping, maar men kon niet
voorzichtig genoeg zijn. U weet immers, dat hij reeds eenmaal om
harentwil op zich heeft geschoten," zeide zij en bij deze herinnering
fronste de oude dame het voorhoofd. "Ja en het eindigde met haar,
zooals het met zulk een vrouw eindigen moest. Zulk een gemeenen,
vernederenden dood moest zij uitzoeken!"
"Wij mogen daarover niet oordeelen, gravin," zeide Kosnischew met
een zucht. "Maar ik begrijp, hoe zwaar en pijnlijk het voor u moet
geweest zijn."
"Ach, ik kan het u niet zeggen. Ik had toen mijn verblijf op mijn
landgoed en hij was juist bij mij. Daar bracht men mij een brief. Hij
schreef een antwoord en verzond het. Wij vermoedden niet, dat zij aan
het station was. 's Avonds--ik had mij juist teruggetrokken--vertelde
mijn Marie mij dat zich nabij het station een dame onder den trein had
geworpen. Het was mij, alsof mij een beroerte trof. Ik wist dadelijk,
dat zij het was. Het eerste, wat ik zeide, was: De graaf mag er niets
van vernemen! Maar men had het hem reeds gezegd. Zijn koetsier was daar
geweest en had alles mede gezien. Toen ik zijn kamer binnen ijlde,
was hij reeds zich zelf niet meer. Het was
|