, de mechanische verklaring der ziel e.z.v.
Sedert het gevaar, waarin zijn vrouw had verkeerd, had Lewin een
vreemde ontroering ontwaard; hij, de ongeloovige, had gebeden ... en
gebeden met een oprecht geloof; maar zoodra hij tot kalmte was
teruggekeerd, gevoelde hij, dat zijn leven onvatbaar was voor zulk
een gesteldheid der ziel. Op welk een oogenblik was hem de waarheid
verschenen? Kon hij toegeven, dat hij zich had bedrogen? Moest
hij zijn heimwee naar God omdat het, als hij het door koude
redeneering ontleedde, in het stof terugviel, als een bewijs van
zwakheid beschouwen? Of zou het zijn ontstaan door het besef eener
heilige waarheid, waarvan het gevoel in het menschelijk gemoed ligt
verborgen?.... Deze strijd in zijn binnenste drukte hem pijnlijk en
hij trachtte met al zijn krachten zich er van te bevrijden.
XXIX.
Overstelpt door deze gedachten, las en peinsde hij gedurig, maar het
doel scheen zich meer en meer te verwijderen.
Overtuigd, dat het vruchteloos was in het materialisme een antwoord
op zijn twijfelingen te zoeken, herlas hij sedert den laatsten tijd
van zijn verblijf te Moskou en op het land Plato, Spinoza, Kant,
Schelling, Hegel en Schopenhauer; deze bevredigden zijn verstand
zoolang hij ze las of hun leerstellingen plaatste tegenover andere
leerbegrippen, vooral tegenover de theorieen der materialisten;
maar ongelukkig--zoodra hij, onafhankelijk van deze gidsen, de
toepassing zocht op eenig twijfelachtig punt, verviel hij in dezelfde
radeloosheid. De uitdrukkingen _geest, wil, vrijheid, zelfstandigheid_
hadden voor zijn verstand slechts een zekeren zin voor zoover hij den
kunstigen draad der gevolgtrekkingen dezer wijsgeeren volgde en zich
hield aan hun fijne onderscheidingen; maar als hij ze beschouwde
uit het oogpunt van het werkelijk leven, dan stortte de kunstige
opstapeling ineen, en hij zag nog slechts een verzameling van woorden,
die in geen verband stonden in met dat "zeker iets," dat in het leven
nog noodzakelijker is dan de rede.
Schopenhauer kon hem slechts korten tijd eenige kalmte geven. Toen
zocht hij de waarheid in een onfeilbare kerk, wat hem het
gemakkelijkste scheen, maar toen het hem opviel, dat de Grieksche en
de Katholieke kerk, die beiden beweerden onfeilbaar te zijn, elkander
veroordeelden, begreep hij, dat de kerkelijke theologie hem evenmin
voldoende grondslagen kon geven als de philosophie!
De geheele lente door was hij zich zelf niet en doorleefde hij
|