bekommerde zich er ook niet om.
"Ja, ja, dat is zoo," antwoordde hij op een vraag van Kosnischew en
knikte met het hoofd.
"Ja. ondervraagt hem maar," zeide Lewin. "Hij weet en denkt volstrekt
niets." "Jij hebt toch ook van den oorlog gehoord Michaelitsch,"
wendde hij zich tot den oude. "Men heeft je daarover in de kerk
voorgelezen. Wat dunkt je? Moeten wij voor de Slaven vechten?"
"Wat zouden we ons daarover het hoofd breken. Alexander Nicolajewitsch
de Czaar heeft voor ons gedacht en zal in alle dingen verder voor
ons denken. Hij weet wat het best is. Wil ik nog wat brood halen? Die
jongen,"--wijzende op Grischa, die op een broodkorst beet, "zal nog
wel wat lusten."
"Ik behoef niet te vragen," zeide Sergej Iwanowitsch. "Wij hebben
honderden menschen gezien, die van alle zijden van Rusland toestroomen
en openlijk en nadrukkelijk hun voornemens en hun doel te kennen
geven. Zij brengen of hun paar kopeken of zich zelf en verklaren
rechtuit waarvoor. Wat beteekent dat dan?"
"Naar mijn inzien," antwoordde Lewin, "beteekent dit, dat bij een
volk van tachtig millioen zich altijd niet slechts eenige honderden,
als nu, maar wel tienduizenden bevinden zullen, wien een goede
maatschappelijke positie ontbreekt, lieden, die in verval gekomen of
te gronde gericht zijn en nu tot alles zijn bereid, onverschillig of
zij onder de rooverbende van een Pugatschew of naar Chiwa of Servie
"Ik spreek niet van ondergegane personen, maar van de beste en
edelste vertegenwoordigers van het volk," zeide Kosnischew met een
opgewondenheid als moest hij zijn laatste have redden. "En al deze
offergaven?! Hierin spreekt de wil des volks zich uit."
"Het woord _volk_ is een zeer onbestemde uitdrukking," zeide Lewin:
"De schrijvers, de leeraars en een enkele onder duizend boeren weten
wellicht iets van de zaak. Maar de overigen der tachtig millioen,
zooals hier onze Michaelitsch, geven hun wil niet slechts niet te
kennen, maar zij hebben er geen besef van, waaromtrent zij dien
zouden moeten te kennen geven. Met welk recht kunnen wij dan van een
volkswil spreken?"
Kosnischew, die in de dialectiek wel geoefend was, trachtte nu aan
het gesprek een andere richting te geven:
"Ja, als je op een bloot arithmetischen weg den volksgeest wilt
ontdekken, zal het wel bezwaarlijk gaan. Een plebiscit is bij ons nog
niet ingevoerd en zal zich ook niet laten invoeren; en ook daardoor
zou de volkswil geen zuivere uitdrukking verkrijgen. Maar er zijn n
|