hten.
De kinderen liepen met een geschreeuw van schrik vermengd met gelach
vooruit. Dolly werd belemmerd door haar japon, die om de beenen
samensloeg, terwijl zij niet ging, maar liep, zonder de oogen van de
kinderen af te wenden. De heeren hielden hunne hoeden vast en ijlden
met groote schreden voort. Zij bereikten juist de buitentrap toen de
eerste groote druppels vielen.
"Waar is Catharina Alexandrowna?" was Lewins eerste vraag aan Agasija
Michailowna, die hen in de vestibule met doeken en plaids tegenkwam.
"Wij dachten dat zij bij u was."
"En Mitja?"
"Waarschijnlijk in het bosch met zijn bonne."
Lewin nam de plaids en snelde naar het bosch.
In het korte tijdsverloop was de hemel reeds verduisterd als bij een
eclips, en de wind blies en huilde met geweld, deed de takken schudden
en de bladeren rondvliegen, terwijl veld en bosch waren verscholen
achter een gordijn van regen.
Met gebogen, hoofd tegen den wind kampend, naderde Lewin met de
doeken op den arm het bosch, waar hij achter een eik iets wits zag
schemeren, toen plotseling alles voor hem opvlamde, de aarde dreunde
en de hemel boven zijn hoofd scheen te barsten. Toen hij de oogen, die
een oogenblik verblind waren, weer opsloeg, zag Lewin mot ontzetting
door het regengordijn henen, dat de top van den hem zoo goed bekenden
eik geheel van gedaante was veranderd.
"De bliksem heeft hem getroffen!" had hij nauwelijks tijd te denken,
toen de kruin van den eik lager daalde on hij het kraken en splinteren
vernam van een boom, die op andere boomen nedervalt.
"Mijn God! mijn God! laat zij slechts niet getroffen zijn!" riep hij,
koud van schrik, terwijl de bliksem op nieuw alles in vuur zette,
en hoewel het hem dadelijk inviel, hoe dwaas dat gebed was, herhaalde
hij het toch onwillekeurig.
Toen hij de plek bereikte, waar zij zich gewoonlijk ophielden, vond
hij ze niet.
Zij bevonden zich aan het ander eind van het bosch onder een oude linde
en riepen hem aan. Twee gestalten in donkere kleeding stonden over
iets gebogen. Het waren Kitty en de bonne. De regen had opgehouden
en het werd helder. Beiden stonden gebukt over de kinderwagen met de
groene kap.
"Gij leeft? Gij zijt ongedeerd? Goddank!" riep hij uit en naderde haar.
Kitty's rooskleurig en vochtig gelaat was naar hem toegekeerd en
lachte hem onder den verbogen hoed verlegen toe.
"Hoe kun je zoo lichtzinnig zijn? Ik begrijp niet, hoe men zoo
roekeloos kan wezen," voegde hij haar geerger
|