slechts eenvoudige uitkomsten
oplevert. Maaien, garven binden, het koren binnen brengen, op nieuw
ploegen en zaaien,--dit zijn werkzaamheden, die niemand verwonderen,
maar om ze te volvoeren in den korten tijd door de natuur verleend
is het noodzakelijk, dat jong en oud het werk aangrijpen, men moet
zich drie of vier weken vergenoegen met brood, uien en kaas, men
kan slechts eenige uren slapen, men kan dag of nacht niet ophouden,
en dit verschijnsel herhaalt zich ieder jaar door geheel Rusland.
Lewin gevoelde zich in dat opzicht een met het volk; hij ging 's
morgens vroegtijdig naar het veld, kwam terug om te ontbijten met
zijn vrouw en zijn schoonzuster, dan ging hij naar de bouwhoeve,
waar hij altijd wat te besturen vond. En terwijl hij het opzicht
hield over de werkzaamheden of zat te praten met zijn schoonvader
en de dames, vervolgde hem dezelfde vraag: "Wie ben ik? Waar ben
ik? Waartoe ben ik?"
Toen hij bij de met nieuw stroo gedekte schuur stond, zag hij het
door de dorschmachine opgejaagde stof in de lucht dansen, het stroo
zich buiten de machine verspreiden op het door de zon beschenen gras,
terwijl de zwaluwen zich verborgen onder het dak en de arbeiders de
wijk namen naar het binnenste gedeelte der schuur, waar de schaduw
het donkerst was.
"Waartoe dat alles?" dacht hij; "waartoe ben ik hier om over hen het
opzicht te houden en zij, waarom toonen zij hun ijver ten mijnen
behoeve? Daar is mijn oude vriendin Matrone (een groote magere
vrouw, die hij van een brandwond had genezen en die dapper den grond
schoffelde), ik heb ze genezen, dat is waar, maar zoo al niet thans,
dan zal zij toch over een jaar of over tien jaren naar het graf worden
gedragen, evenals dat mooie jonge meisje, dat de elegante speelt,
als dat afgematte paard ..., als Fedor, die het opzicht heeft bij
de dorschmachine en met zooveel gezag de vrouwen bevelen geeft,--en
het zal hetzelfde zijn met mij.... Waarom?" en in nadenken verzonken
raadpleegde hij werktuigelijk zijn horloge om de taak der arbeiders
te bepalen, liet Lewin de arbeiders uiteengaan en knoopte met Fedor
een gesprek aan en ondervroeg hem ten opzichte van een rijken boer,
Platon geheeten, die weigerde het land te huren, dat hij te voren
aan een vereeniging had verpacht en dat het laatste jaar door een
boer was bebouwd.
"De prijs is te hoog, Constantin Dimitritsch," zeide Fedor.
"Maar waarom heeft Mitionik dien het laatste jaar betaald?"
"Platon zal niet denzelfden pr
|