zooals het scheen van
minder allooi, gingen haar voorbij. Nu kwam Peter in zijn kaplaarzen
en zijn livrei met zijn stompzinnig gezicht door de zaal en naderde
haar om haar tot aan den waggon te begeleiden. De drukke heeren waren
stil geworden toen zij hen voorbijging; de een fluisterde den ander
iets toe. Zij klom de hooge trappen op en nam in de ledige coupe
plaats op de smotsige springveeren zitting, die voorheen wit geweest
was. Peter hief ten teeken van afscheid voor het venstertje zijn met
tressen bezetten hoed omhoog en de conducteur sloeg de deur toe.
Een leelijke dame met tournure en een gemaakt lachend meisje liepen
beneden voorbij. "Dit jonge meisje is ook reeds bedorven en wil in
het oog vallen," dacht Anna. Om niemand te zien stond zij snel op en
ging bij het tegenovergestelde venster van den waggon zitten.
Een onzindelijke, leelijke boer, met een muts op, waaronder het
verwarde en stoppelige haar te voorschijn drong, ging juist voorbij
en bukte zich naar de raderen van den waggon.
"Wat komt mij aan dezen afschuwelijken mensch zoo bekend voor?" dacht
Anna. Toen viel haar droom haar in en sidderend van schrik keerde zij
weer naar het andere venster terug. De conducteur opende de deur en
liet een heer en een dame instappen.
"Wil u er weer uit?"
Anna gaf geen antwoord. Door haar dichten sluier konden de conducteur
en de binnenkomenden de ontroering in haar gelaat niet bemerken. Zij
keerde weder naar den zooeven verlaten hoek terug en zette zich
neder. Het echtpaar ging aan de andere zijde zitten en monsterde
onbemerkt, maar nauwkeurig haar kleeding. De heer en de dame schenen
Anna afschuwelijk toe. De man vroeg, of zij toestond te rooken,
niet zoozeer omdat hij rooken wilde, maar slechts om een gesprek aan
te knoopen. Toen hij haar toestemming had ontvangen, begon hij met
zijn vrouw Fransch te spreken. Zij maakten onbeduidende opmerkingen,
slechts opdat zij het hooren en er op antwoorden zoude. Anna zag
duidelijk, dat zij niet van elkander hielden; "en," dacht zij, "is
het ook anders mogelijk? Kan men zulke afstuitende wezens beminnen?"
Er werd voor de tweede maal gebeld en nu begon het rumoeriger te
worden, door geschreeuw, gelach en het voortrijden der bagage. Anna
was overtuigd, dat voor niemand de geringste reden tot blijdschap
bestond, zoodat dit lachen haar onaangenaam aandeed en zij zich de
ooren wilde toestoppen om hot niet te hooren. Eindelijk klonk het
derde bellen, een schel fluiten, het
|