n duizend," zeide Kosnischew.
"Ziet u? Dat heb ik al dadelijk gezegd," antwoordde de dame verheugd:
"En is het waar, dat men al over het millioen bijeen heeft?"
"Meer, vorstin."
"En het laatste telegram? Zijn de Turken geslagen?"
"Ja, ik heb het zooeven gelezen," antwoordde Kosnischew.
"Het bericht wordt bevestigd, dat in de laatste drie dagen de
Turken overal geslagen zijn, en morgen verwacht men den beslissenden
veldslag."
"Weet u reeds, dat graaf Wronsky, de beruchte, met dezen trein
vertrekt?"
"Ja, dat hij ook aan den strijd wil deelnemen, heb ik gehoord, maar
ik wist niet wanneer hij zou vertrekken. Dus met dezen trein?"
"Ik heb hem gezien. Hij is hier; alleen zijn moeder vergezelde hem. Dat
is nog altijd het beste, wat hij doen kan."
"O ja, zeker."
Op dit oogenblik drong de menigte, om wat middageten te bekomen,
naar de restauratiezaal. Zij werden medegesleept en hoorden de luide
stem van een heer, die met een champagneglas in de hand een toespraak
tot de vrijwilligers hield.
"Gij gaat strijden voor ons geloof, voor de menschheid, voor onze
broeders!" zeide de heer met steeds meer klimmende stem. "Moeder
Moskou zegent u voor eene groote zaak. Jivio!"'besloot hij luid en
met ontroerende stem.
"Jivio! Jivio!" schreeuwden allen en een nieuwe menigte stroomde de
zaal in en klonk met de gravin.
"Ach! Vorstin! Wat zegt u er van?" vroeg Stipan Arkadiewitsch met
een vroolijken lach en een stralend gelaat, terwijl hij plotseling
te midden van de menigte verscheen. "Niet waar? zeer schoon en warm
gesproken! Bravo! En ziedaar, Sergej Iwanowitsch! U moet ook eenige
woorden spreken, weet u, als blijk van waardeering en tot opwekking. U
kan dat zoo goed!" liet hij er, zijn arm aanrakende, met een vleiend,
aanmoedigend lachje op volgen.
"Neen, ik reis dadelijk door."
"Waarheen?"
"Naar mijn broeder op zijn landgoed," antwoordde Kosnischew.
"O, dan ziet u ook mijn vrouw. Ik heb aan haar geschreven, maar u ziet
ze toch vroeger. Wees zoo goed en zeg haar, dat het All right is. Zij
zal het begrijpen. Zeg haar ook, dat ik gekozen ben tot medelid van
de commissie ... zij weet wel wat ik bedoel. Vous savez, les petites
miseres de la vie humaine!" wendde hij zich verontschuldigend tot de
vorstin. "En Miagkaja--niet Lisa, maar Bibiche--, zendt geweren en
twaalf liefdezusters. Weet u het al?"
"Ja, ik heb het gehoord," antwoordde Kosnischew op koelen toon.
"Hoe jammer dat u vertrekt," zeide Stipa
|