aderen hadden en met
stof bedekt waren, onaangenaam doen worden; maar hoewel reeds lang
besloten weder naar Wasowijenskoije te verhuizen, bleven zij toch nog
in Moskou voortwonen, want er werd in den laatsten tijd tusschen hen
geene overeenstemming gevonden.
De gespannen toestand, die hen scheidde, had volstrekt geen uitwendigen
grond, en alle pogingen om zich jegens elkander daarover te verklaren
verergerden dien slechts. De grond daarvoor was van innerlijken aard,
en wel bij haar gelegen in een vermeende waarneming van zijn verflauwde
liefde en bij hem in het berouw, dat hij zich om harentwil in zulk
een valsche positie had gebracht, dat zij hem, in plaats van ze te
verlichten, nog verzwaarde.
Geen van beiden sprak zich daarover genoegzaam uit, maar ieder
geloofde, dat de ander alleen in het ongelijk was, en beijverde zich
dat den ander te bewijzen.
Naar haar inzien waren al de gewoonten, inzichten en wenschen van
zijn geheele wezen op vrouwenliefde gericht, en deze geheele liefde
moest haar alleen behooren. Maar nu was deze liefde verflauwd,
derhalve moest hij een gedeelte daarvan op een andere vrouw hebben
overgedragen en daarom was zij ijverzuchtig. Zij was het echter
niet op een bepaalde vrouw, maar slechts omdat zijn liefde verflauwd
was. Zonder een werkelijk voorwerp voor haar ijverzucht, zocht zij
naar zulk een, nu hier dan daar. Vandaag was zij ijverzuchtig op
lichtzinnige vrouwen, die berucht waren en met wie hij uit hoofde
van betrekkingen uit vroeger dagen zoo licht in aanraking kon komen;
morgen op dames, die hij in gezelschappen ontmoeten kon; dan weder
op zijn wensch, die zij zich verbeeldde te bestaan, om met haar te
breken en met een ander te trouwen. Vooral deze laatste ijverzucht
kwelde haar het moest. Eenmaal, in een zwak oogenblik, had hij zich
onvoorzichtig uitgelaten, dat zijn moeder hem zoo weinig kende, dat
zij nog steeds plannen smeedde om hem met prinses Sorokin te doen
trouwen. Terwijl zij nu alles door haar gedachten liet gaan, wat zij
voor hem had opgeofferd, gevoelde zij steeds meer zijn onrecht en
zijn harteloosheid. Van al het smartelijke, dat zij in haar toestand
ondervond, gaf zij hem de schuld. Dezen kwellenden toestand van hopen
en vreezen in zwevende pijn, Karenins aarzeling en besluiteloosheid,
haar eenzame verlatenheid--alles schoof zij op zijn rekening. Als
hij haar beminde, zou hij al lang de bezwaren van haar toestand
begrepen en haar daarvan verlost hebben. Ook daarvan
|